HUTTIN6 Er rolde een cent DERTIG JAAR GELEDEN uut het collectebuske LEEUWARDEN VIERT VIJFDE EEUWFEEST 5 'T KLEINE KRANTSJE Ik hew gelden verdonkeremaand, ik hew verduustering pleegd. Enige tied terug; ongeveer in 1912. Dat ik al vroeg een ver dorven jonkje was, springt te meer in 't oog, wanneer je wete, dat ik toendestieds as 't ware omsingeld was door een staf be kwame en goedgeskoolde geest- like herders of adviseurs. Zoas dominee Groot-Enserink, de he ren Brouwer en Hulstra, als kat- tegesaasje-leraren, voorts de he ren Boorsma, van Kampen e.a. alsSundagsskoolmeesters, en dat ik, ondanks hun goeie bedoelin gen, toch nog in staat was sun euveldaad uut te voeren. Te en van middelbare leef tied; be giftigd met een sware bromstem. Hij vertelde kalm, verklaarde rustig en weidde uut op gelate, doffe, ietwat droeve toon. Sien oogopslag, sien manier van doen, ja, sien hele wezen was nogal droefgeestig. Het verkondigen van de Blijde Boodschap, deed hij meer plichtmatig, dan met ut nodige elan en enthousiasme, dat je verwachtte mochten van een erkend en gediplomeerd kattegesaasje-onderwiezer. Het skeen oek helemaal niet in sien bedoeling te leggen, sien jeugdige toehoorders te inspire ren of in sodanige extase te WAT EEN LEEWADDER JONKJE AL NIET METMAKE KON GRAFMONUMENTEN Dit is de heer Jan Suierveld, het laatste nog levende lid van de eens zo befaamde Leeuwarder schut terij. De heer Suierveld maakte in z'11 jonge jaren deel uit van het kader van de Schutterij: hij was er ook bij, toen het corps in 1907 voor het Stadhuis ontbonden werd. Bijna acht en tachtig is deze laatste schutter nu en hij woont in het Stadsverzorgingshuis aan de Haniasteeg, waar 't Kleine Krantsje hem fotografeerde op de binnenplaats. SCHOORSTEENMANTELS DE FRIESCHE STEENHOUWERIJ SINDS 1930 TELEFOON 30180 - 29278 - 27866 - 28286 meensen, achteraf gesien, ver moed ik, dat ik in dat jaar sun afwiekende opvatting van 't mijn en 't dijn huldigde. Want eerlik gesproken.maar ja, dit volgt asens wel. Om te beginnen lag disse ver- duusterings-zaak niet in ut par- tekuliere vlak. Ik haalde dat be drag niet uut de jas- of broek sak van meester Brouwer of meester Hulstra. Wie ut nou precies was, laat ik maar even in 't midden. Nee, hij had ut des- tieds al moeilik genoeg, finansi- eel gesien. Een vrijwel volledige dagtaak teugen een vrijwel on volledige salariëring. Het heugt" mie temeensen nog, dat mien tante es sei, en in suk- ke dingen was se eerlik en waar heidlievend: „die stakkers lcanne van armoede ut gat van 'e deur niet viene". Nee, was hij dan niet de direkt gedupeerde, wel was hij de indirekte oorsaak van mien grove misstap. Hij was een eenvoudig man, goedmoedig brengen, dat je bij ut uutgaan, juichend en jubelend uutriepen: „ik zie ut Ik hoor, proef en ruuk ut de gena is mien deel". Soas ik oek al sei, de man wud- de swaar onderbetaald. Rijst de vraag, of disse onderbetaling het gevolg was van sien gebrek aan enthousiasme en overtugings- kracht, of, omgekeerd, dat dit enthousiasme en disse overtu- gingskracht ongunstig beïnvloed wudden door sien deurlopend gebrek an kleingeld. Mogelilt was hier sprake van een wisselwerking of, eindelik, van een misverstand tussen par tijen. Afijn, dat daargelaten, op een middag, na de kattegesaasje, sei meester, suchtend en op ver- ontskuldigende toon: „tja, nou hew ik hier nog wat. Hier staan twaalf groene buskes en daar mut geld in komme". Volgde een aandoenlik verhaalsje over arme, swarte kienderkes in Afri ka, die hunkerden en honger den naar geestelik voedsel. In casu, naar Christendom. Andere honger hadden se denkelik niet, Hwa forstiet gjin Frysk ,,Hwa forstiet hjir gjin Frysk 1" moet zaterdag de heer G. M. Gerbrandy uit Nijland zijn gehoor op 'n vergadering van de Friese hervormde kerkvoogdijen in de Klanderij hebben gevraagd. Er kwam - zo lazen wij in een krant - geen enkel antwoord op die vraag en toen is de spreker maar in het Fries doorgegaan: „dan geane wy troch yn it Frysk". Dit laatste nu begrijpen wij niet. Immers: hoe hadden de niet-Friestali- gen de vraag van de heer Gerbrandy kunnen be antwoorden Ze verston- den die vraag toch niet Een dankbare beklaagde Hij had zulk een trouwhartig gezicht, de beklaagde. En daarbij kwam, dat de hem door de rechtbank toegewezen verdedi ger zóó mooi sprak, volstrekt niet als iemand, die door den beklaagde betaald werd. De man werd vrijgesproken, „bij gebrek aan bewijzen" zei welis waar de president, terwijl hij zijn voorhoofd fronste. Alleen de beklaagde hinderde dat gebrek aan bewijzen niet, hij lachte innig vergenoegd bij de gedachte dat hij dien heerlijken zomer nu niet tusschen de hem bekende muren zou behoeven te zitten en zeide: „Heeren, ik dank u, het zal nu werkelijk de laatste maal zijn, dat ik gestolen hebZijn verdediger en de president keken wel wat be duusd Maar de vrijgesprokene ging stralend van dankbaarheid en vol goede voornemens zijn vrijheid tegemoet. (1914) Nu precies dertig jaar geleden vierde de stad Leeuwarden z'n vijfde eeuwfeest met grootse festiviteiten - herinneren de ouderen het zich nog 1 De hele stad was rijk versierd en sommige monumenten uit het verleden waren tijdelijk in ere hersteld. Zoals deze Tuinster Waterpoort, die eens op de hoek van de Tuinen en de Oosterkacie heeft gestaan. wudde promoveerd tot „flinke jongen" en kreeg bij ut uutgaan een buske in 'e hannen stopt. Straal in, vansels. Mismoedig, mompelend en pruttelend as een grimmige AOW-er met piene mon, slenterde ik 't lacobijner Kerkhof af en draaide de stille Bontepapesteeg in. Ik rammelde es met ut ding. Der sat al wat in. Of, nog in, maar dan was mien voorganger oek niet erg actief weest. Ik hield ut es op 'e kop om te kieken wat er in sat, maar der vielen twee lapkes voor 't gleuf- ke. Onprettige ervaringen met andere Christelike jonkjes Ik sag een lucifers-prikje op straat leggen en gedachtig an 't spreek woord „onderzoek alle dingen, behoudens het goede" peuterde ik die lapkes wat anne kant en plotseling, onvoorsien en onver wacht, rolde der een cent in mien linkerhan. Met het buske in de ene, de cent in de andere han, liep ik verbluft verder. En om ut nou es in boeketaal uut te drukken: „een hevige strijd tussen Goed en Kwaad woedde in de harten des jonge- lings". Afijn, ik hield mie maar onzijdig en liet het hun maar uutknokke. En nou kanne je 't gelove of niet, maar hoe die strijd aflopen is, ik weet ut be slist niet meer. Of de cent kwam weer in 't buske terecht ten ba te van die arme swarte enz. enz., mogelik oek hew ik disse som besteed tot meerdere versterking van de economische positie van Muizer op 'e Keizersgracht. Ik vrees.... 't laatste. De juste gang van saken sal ik wel te horen krije na mien aardse be staan. As mien „Boek des Le vens" openslagen wudt, sal 't potsje wel te voorskien komme. Afijn, so long. K. anders had meester dat er wel bij seit. En nou was de bedoe ling, iedere flinke jonge must so'n buske met nimme en bij ooms en tantes en vrienden en kennissen langs, voor een bij drage om deze arme, swarte enz. enz. Ik had die buskes wel staan sien maar nooit of te nimmer in 'e gaten had, wat mie boven 't hoofd hing. As ik dat vooruut weten had, dan hadden se mie disse middag nooit op kattege saasje sien, oek niet. Afijn, ik

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1965 | | pagina 5