Kobus Baljee werd een groot man De gevelstenen spreken (18) - 1 CITAX (van 't Hoeksterachterom) 5 'T KLEINE KRANTSJE Het was op negen september 1752, dat in het gezin van Mar- tinus Jakobus Bal jé en Griet je van den Berg aan het Hoeksterachterom een jonge wereldburger zijn intrede deed. De kleine Jakobus Mar- tinus Baljé zag het levenslicht in het minuscule garen- en band winkelt je, dat z'n ouders daar dreven. Naast de winkel nering hield moeder Baljé er een soort van breischool op na, waar jongens en meisjes uit de arbeidersstand het kou sen- en sokkenbreien leerden. Het bracht nu wel niet direct een groot geldelijk gewin, maar het een bij het ander le verde hun een bestaan op. Toen de kleine Jakobus kwam, was er al een dochter tje en na hem kwamen er nog twee kinderen. Met de uit breiding van het gezin werd het er vanzelfsprekend niet ruimer op en de kinderen werden door moeder Baljé al jong in de breikunst onderwe zen, om zo ook iets te kun nen verdienen. Het was een zware slag voor het gezin toen in 1758 vader Baljé stierf. Moeder Baljé, zelf al niet zo erg sterk, moest nu dubbel aanpakken om de kindermondjes etende te hou den. Met breien en sokkenstoppen voor de sold,aten in de kazer ne ging het echter, zij het dan ook dat het een zware opgave voor haar was. /WVWVWVWVWWVWWW«A/VVVW\AA/W\AAA/WWWV«A/VXA/VWWV>AAAAAA Om het winkelbedrijf gaande te houden en de kinderen zo mogelijk een vaderlijke steun te verschaffen, hertrouwde moeder Baljé na enige tijd, maar dit huwelijk werd een volledige mislukking. Haar tweede echtgenoot ontpopte zich als een onmens. Het beet je geld, dat hij als sjouwer man verdiende werd in ster ke drank omgezet: na iedere avond; kwam hij dronken thuis en vaak mishandelde hij vrouw en stiefkinderen. Groot geluk De vrouw kon niet tegen de moeilijkheden op en slechts drie jaar na het overlijden van haar eerste man volgde zij deze in het graf. Het was een groot geluk voor de kin deren, dat het stadsbestuur ingreep om te voorkomen, dat zij onder de hoede bleven van een bruut. De kinderen werden ondergebracht in het Stadsweeshuis. Zij kregen hier een goede verzorging en ontvingen onderwijs op de weeshuisschool. Toch was het niet zo, dat zij na schooltijd als vele andere kinderen de straat op gingen om te spe len. Ook in het weeshuis moesten ze allerlei kleine kar weitjes opknappen en kousen en sokken breien. Op school bleek al heel spoe dig, dat Jakobus Martinus met een buitengewoon goed verstand was bedeeld. Dit was De grote gevelsteen De Drie Gouden Kroonen met het jaartal 1770 prijkt in de voorgevel van de veevoeder- en mineralenfabriek van D. L. Tromp aan de Dokkumer Ee op Snakker- buren. Op een weinig opvallende plaats dus, maar wel goed zichtbaar voor wandelaars, die van de Vierhuisterweg komen en pal tegenover de fabriek op het water stuiten van de Ee. Wie de steen aan de andere kant van deze rivier gaat zoeken, zal hem niet gauw vinden, omdat er geen openbare straat langs het fabrieksgebouw loopt en omdat de steen nogal hoog in de gevel zit. Toen wij de heer Tromp enkele jaren geleden opbelden bleek hij zelf nauwelijks van het bestaan van deze gevelsteen te weten. „Is het een mooie vroeg hij toen en - ter verontschuldiging - „ons kantoor ligt aan de andere kant van de fabriek en aan de kant van het water kom ik niet zo vaak". De steen heeft heel vroeger in de muur van de oliemolen De Drie Gouden Kroonen gezeten; deze oliemolen werd later tot een olieslagerij omgebouwd. Omstreeks 1920 kwam de olieslagerij in handen van de heren Hommema en Eskens, die ook een fabriek hadden aan het Vliet. Sinds 1947 zit de heer Tromp in de fabriek. /VtA/WVWVWWVWWWV\A/\AA/WWWWWWWV\/WWWWVVVVW\AA/«/VV>A Het gedenkteken voor Baljé op het binnenplein van het oude Stads weeshuis: opgericht door dankbare Nederlanders, gesloopt door de Duitse bezetters, die het materiaal broodnodig hadden voor hun frische fröhliche Krieg. voor het Gestichtsbestuur aanleiding om de jongen ver der te laten studeren. Toen hij een jaar of zestien was, werd hem gevraagd wat hij in de toekomst zou willen worden. Het antwoord was: „Heelmeester", en zo kwam het, dat de jonge Baljé, als pleistersmeerder in de leer kwam bij de stadsheelmeester en soldatendokter Hopman Pars. Overdag moest hij de heelmeester met diens werk zaamheden helpen en in zijn vrije tijd kon hij studeren. Hij was nog maar enkele dagen bij Hopman Pars in de leer, toen hij hem mocht helpen bij een zware operatie. Een sol daat moest een been worden afgezet en wat een dergelijke operatie in die tijd betekende kan men zich indenken als men weet, dat van een onder nar cose brengen van de patiënt of van enigerlei verdoving toen nog geen sprake was. De patiënt werd doodgwoon op de operatietafel vastgebonden, waarna het mes en de zaag er in werden gezet. Onder het werk hield de heelmeester zijn jonge assistent scherp in het oog en toen het karwei achter de rug was, liet Pars zich ontvaUen: „die knaap, onthoudt wat ik zeg, zal het ver brengen." De jongen had tijdens de bloedige operatie geen spier van zijn gezicht vertrokken. Goed bekeken De oude heelmeester had het goed bekeken en toen de jon ge Baljé achttien jaar oud was, zei hopman Pars tegen hem: „jongen, jij moet de we reld in, van mij kun je niets meer leren." Jakobus Marti nus had daar wel oren naar en zo ging hij met een aanbe velingsbrief van hopman Pars naar Amsterdam, naar profes sor van der Duin. Na een paar jaar als assistent van de professor dienst te heb ben gedaan deed hij examen voor heelmeester waarvoor hij glansrijk slaagde. Hij wilde nu eerst eens wat van de we reld zien en monsterde aan op een Oost-Indiëvaarder als tweede heelmeester. Met het door hem gespaarde geld, on dernam hij een tocht door Ned. Indië, daarna ging hij weer aan boord van een In- diëvaarder op thuisreis, nu als eerste heelmeester. Hij bleef echter maar kort in het „Hei- telan". Zijn .veDlangenj ging uit naar het wondermooie In dische land en in 1778 hij was toen 26 jaar stapte hij daar weer aan land. Man met geld Hij vestigde zich in Batavia als oppermeester-chirurgijn en werd kort daarna chi rurgijn-majoor in het leger. Hij verdiende nu wel zoveel dat hij een gezin kon stichten en huwde in 1784 met Marie Magdalena de Fiënna, dochter van een rijke planter. Hij was nu een man met geld en om dat het plantersbedrijf hem trok, kocht hij een grote plan tage, waar suiker, koffie, thee, rijst en kaneel werden verbouwd en waarop enkele d;uizenden mensen werkten. Omdat dit bedrijf zijn volle dige werkkracht vereiste, gaf hij het heelmeestersvak eraan. Politicus Maar niet alleen als zaken man ging hij door het leven, ook op politiek terrein werd Jakobus Martinus Baljé spoe dig bekend als iemand met een goede kijk op het wereld gebeuren. Al spoedig werd hij een po liticus van naam en werd hij gekozen tot schepen van de stad, terwijl enkele jaren daarna hij was toen 50 jaar zjjn benoeming afkwam tot Raad van Nederlands Indië, op één na het hoogste ambt in de regering van het land. Al leen de Gouverneur-Generaal stond in rang boven hem. Het huwelijk bleef kinderloos en toen in 1815 zijn vrouw stierf was dit voor Baljé een zware slag. Verdiende rust In 1819 trok hij zich uit de politiek en het zakenleven terug en ging hij stil leven in zijn prachtig paleis in Bata via. Slechts vier jaren mocht hij van een welverdiende rust genieten. Op 18 februari 1823 stierf hij 71 jaar oud. Bij het openen van zijn testa ment bleek hij het grootste deel van zijn rijkdom te heb ben nagelaten aan het Huis waar hij als kleine jongen had zitten kouse- en sokkenbrei en en waar hij zijn eerste les sen in het heelmeestersvak van meester Pars had gehad, n.l. het Stadsweeshuis te Leeuwarden. Gedenkteken Uit dankbaarheid werd op de binnenplaats van het gesticht een gedenksteen voor hem opgericht, terwijl zijn beelte nis nu nog prijkt in de gevel van het huis aan het Perks- waltje. De Baljébuurt en de Baljéstraat houden verder de herinnering wakker aan de kleine weesjongen uit het Hoeksterachterom. V. TELEFOON 2 3 4 3 4 STANDPLAATS STATION Ook telefonisch te ontbieden voor stads- en bnitenritten

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1966 | | pagina 5