(akte weerglas-
efiaar (een beetje)
Ouwe Faber
Ouwe Faber
'T KLEINE KRANTSJE
AADSEL
AS IDANUS
ZONI
OPGELOST
beurten vervullen op onderschei
dene dorpen in Friesland, naar
de nabij gelegen dorpen te voèt,
naar de meer afgelegen plaatsen
per paard en wagen. Dit laatste
kostte natuurlijk geld. In de ja
ren i890-'9i-'9i heerschte er in
Friesland en ook in Leeuwarden
een grote werkeloosheid met als
natuurlijk gevolg bittere armoe
de bij de arbeidersstand.
Het merendeel van de leden uit
de partij bestond uiteraard uit
arbeiders, van wie men moeilijk
financiële bijdragen kon ver
wachten ter bestrijding der on
kosten. Ook tegen de tijd dat
Sinterklaas naderde, werden er
dus zo goed en zo kwaad als het
ging gelden ingezameld bij de
burgerij om de kinderen van de
arbeiders die toch al zoveel te
kort kwamen, tenminste op 5
december een prettige dag te be
zorgen.
Een van de gulste gevers was
steeds de heer Arzoni. Ook me
nig arbeider klopte nooit ver
geefs aan bij hem om geldelijke
steun.
„Dou begriepst wel", zei mijn
vader mij toen ik na mijn terug
keer uit China weer eens bij
mijn ouders thuis was, „dou be
griepst wel dat er altied lui wa
ren die misbruuk van ander
mans goedheid maakten". Ik
hoorde toen het volgende ver
haal. Op een keer werd er ge
beld waarop mijn moeder naar
de voordeur liep en deze open
de. Voor haar stond geleund op
een stokje een oude man, die,
zodra hij mijn moeder zag, zei:
,,Dag Marie", waarop mijn moe
der in uiterste verbazing en ont
steltenis uitriep: „Mijnheer Ar
zoni, U „Ja Marie. Dat ben
ik, Arzoni". Aangezien de oude
stumper er vies en haveloos uit
zag aarzelde mijn moeder enigs
zins de stakker binnen te laten,
hetgeen haar door mijn vader,
die op het horen van de naam
Arzoni naar voren was gekomen,
nogal kwalijk werd genomen.
De oude man werd dus binnen
gehaald en toen hoorden mijn
ouders zijn hele levensgeschie
denis.
Uitgeplunderd
Het kwam hierop neer dat een
naaste bloedverwant de man tot
de laatste cent had uitgeplun
derd en tot de bedelstaf had ge
bracht. Op de vraag van mijn
vader waar hij een tehuis had,
kreeg hij ten antwoord: „och,
meestal in het hooi bij de boe
ren, vaak ook buiten op een
bank, maar momenteel in een
obscuur bedelaarslogementje aan
de Groeneweg".
Mijn vader die de man zo goed
had gekend in zijn goede dagen
en die wist welk een edel mens
hij voor zich had, besloot alles
in het werk te stellen een eind
te maken aan het zwerversleven
en te zorgen voor een behoorlijk
onderdak. Hij vroeg toen steun
van verscheidene personen in
Leeuwarden van wie hij wist
dat zij vroeger financieel door
de oude man waren geholpen.
Maar zoals het doorgaans gaat,
kreeg hij „nul op 't request".
Ook hier werd weer bewaarheid
het Latijns gezegde: „Donec eris
felix muitos numerabis amicos;
tempora si fuerint nubila, so
lus eris" (ben je rijk, je hebt vele
vrienden; ben je arm dan sta je
alleen).
Wesser.
Nu was mijn vader nogal be
vriend met de toenmalige In
specteur (later Commissaris van
Politie, de in Leeuwarden zo
populaire heer Wesser. Deze
vertelde hij de hele levensloop
van de oude man en de heer
Wesser, zelf een zeer humaan
mens, zei onmiddellijk: „Giezen,
hier moet worden ingegrepen.
Dit mag zo niet blijven. Laat
mij nu verder het zaakje op
knappen".
En inderdaad. Reeds binnen drie
dagen werd de oude man door
de bemoeiingen van de heer
Wesser opgenomen in het Ar
menhuis in de Haniasteeg. He
laas, het was van korte duur.
Reeds spoedig daarop moest
Commissaris Wesser mijn vader
tot zijn leedwezen mededelen,
dat de oude stumper uit het
armenhuis was weggelopen. Of
dit in een vlaag van verstands
verbijstering is gebeurd zal na
tuurlijk steeds een raadsel blij
ven. Heel kort daarna werd de
eens welgestelde, algemeen ge
achte burger van Leeuwarden
buiten ergens op een bank dood
Idanus Henderikus Arzoni, eens een van de eerste burgers van de
stad, later een zwerver uit de buurt van de Boterhoek.
aangetroffen. Inderdaad, stof
voor een roman.
In verrukking
Voor mij ligt de photo van de
oude bedelaar. Op zijn gelaat
meen ik (het kan natuurlijk
suggestie zijn) duidelijk de trek
ken te herkennen van die goede,
vriendelijke mijnheer, die zo'n
75 jaar geleden het niet beneden
zijn waardigheid achtte een ar
beiderskind in verrukking te
brengen door bij het schijnsel
van de petroleumlamp met zijn
beide handen schaduwbeelden
(dit is een konijntje, dit is een
paardje enz.) te toveren op het
kamerbehang.
Op deze plaats in 't Kleine
Krantsje een posthuum eresa
luut aan u, edele kinder- en
mensenvriend, weldoener der
armen.
Tot zover de heer Giezen uit
Voorburg. Wij kunnen er aan
toevoegen, dat het tragische
einde van de oude heer Arzoni
gekomen is op de 13e augustus
1904, precies een week na zijn
drie en zeventigste verjaardag.
Ouwe Faber, die in later jaren
wellicht wat op de heer Arzoni
leek, was toen nog maar vier
en veertig jaar, want het was op
de 25e maart i860, dat Hendrik
Faber in Witmarsum het le
venslicht zag. In mei 1908 kwam
deze „koopman in ijzerwaren"
met zijn in Wildervank geboren
vrouw Elisabeth Taekema van
uit Amsterdam naar Leeuwar
den, waar hij op tal van plaat
sen heeft gewoond: aan de Ach
ter de Hoven, in de 2e Hout
straat, aan het Ruiterskwartier,
op de Gedempte Keizersgracht,
aan de Tweebaksmarkt, in de
Ayttasteeg, in de Van Asbeck-
straat, in de Heerestraat, in de
Jan Semsstraat, in de Molen-
steeg en misschien op nog wel
tien of twintig adressen meer..
Beschadigd.
Faber verdiende de kost met de
handel in - dikwijls beschadig
de - huishoudelijke voorwerpen,
die hij zelf voor een zacht prijs
je bij Hartelust in de Romkes-
laan verwierf. Hij moet, zoals
verscheidene lezers ons berich
ten, een doodgoeie kerel zijn
geweest, van wie overigens niet
iedereen wou aannemen, dat hij
zo slecht bij kas zou zijn. „Je
mutte bij die man niet kope, die
smoort in 't geld", of althans
woorden van die strekking wer
den nog wel eens gebezigd, wan
neer hij met zijn karretje vol
steengoed in de straat verscheen.
Wat er waar is geweest van die
veronderstelling weten we niet,
maar wel is het zo, dat het echt
paar Faber in 1919 op de boot
kon stappen voor een kostbare
en kostelijke wereldreis: de
echtelieden besloten toen een
bezoek te brengen aan hun eni
ge zoon, de toen een en dertig
jarige Jan Faber, die in Indië
onderwijzer was.
Onwaarschijnlijk lijkt het, dat
Ouwe Faber ook in dat verre
Indië met z'n potten en pannen
sütelde (Hartelust had er im
mers geen filiaal en eerder
kunnen we denken, dat Faber
er door een zeker heimwee
naar z'n handel werd gekweld.
Kras besluit
Nog maar kort in Indië nam hij
dan ook het krasse besluit om
maar weer - zonder zijn vrouw -
naar Nederland terug te gaan
en nog geen jaar na zijn vertrek
konden we hem alweer in Leeu
warden in actie zien: wéér met
z'n kar met de breekbare en
meestal gebroken handelswaar.
In 1924 verhuisde Ouwe Faber
van de Ayttasteeg naar de Van
Asbeckstraat (24 boven) en uit
de boeken van de Burgerlijke
Stand blijkt ons, dat zijn vrouw
Elisabeth toen eveneens uit
Bandoeng naar Leeuwarden was
teruggekeerd. Samen gingen ze
vijf jaar later naar Veenwouden,
maar het hart van Ouwe Faber
blééf blijkbaar trekken naar
Leeuwarden: in 1938 duikt hij
plotseling weer op in de Heere
straat en wel in het pand num
mer 9. En daar moet hij, pre
cies tachtig jaar oud, op de 19e
april 1940 ook overleden zijn.
De heer J. van Daalen uit de
Bankastraat, die naast Ouwe
Faber heeft gewoond in de Mo-
lensteeg, herinnert zich hem als
een lange schrale man met altijd
een lange jas en altijd een dop
hoed op. Naast het karrepakhuis
van Van der Heide in deze Mo-
lensteeg stond een klein pak-
huisje en op het zoldertje daar
van heeft Ouwe Faber gebivak
keerd. Hij sliep er gewoon op
een laag stro.
Medelijden
Een van de buurvrouwen had
medelijden met de oude man en
bracht hem dikwijls wat warm
drinken. Onveranderlijk klonk
dan Fabers antwoord: „Dank u
vriendelijk moeder, God zal- u
lonen". Behalve eenmaal. Toen
was het: „Wacht es even kind -
hier is een kopke" en toen kreeg
de behulpzame vrouw een thee
kopje, één zonder oor.
Overigens sprak Ouwe Faber z'n
cliëntèle altijd met „kienders"
aan, al bestond de klantenkring
ook uitsluitend uit oude besjes
van tachtig jaar: „Zoek mar uut
kienders
Het is dus alweer even geleden,
dat we Ouwe Faber als een ge
wone verschijning in het Liwad-
der stadsbeeld konden zien, maar
ook dit populaire typevan de
straat blijkt nog lang niet ver
geten te zijn. „Ach ja, Ouwe
Faber...." hebben velen de
laatste weken verzucht, ,,'t is
oek zo, die man met dat karke
met steenguud en dat mooie
bolhoedsje op.