de commissaris
vertelt over
'T KLEINE KRANTSJE
want zij deed tenminste een
paar stappen terug, waarna de
Rooie weer zijn klomp aantrok
en bij ons terug kwam. Mis
schien wel in de verwachting,
dat hij het pleit gewonnen had
en de bewoonster naar buiten
zou komen, om de bal terug te
geven.
Maar dat gebeurde niet. De deur
bleef gesloten. Toen besloot ik
het eens te proberen. Maar dan
op een andere manier en m.i.
betere manier.
Ik ging het tuintje binnen, deed
uut Niet feul goeds bin ik
bang. Binne der weer ondogen-
se streken uuthaald, of binne
jimme dat fan plan
„Nee pliesje, riep onze kameraad
die met de klomp had gedreigd.
„Wij hewwe niks deen, mar dat
smerige ouwe wief het ons bal
afstolen en sij wil him in stuk
ken snije". Misschien had hij
verwacht dat Van der Heide dat
onheil zou willen voorkomen en
ons de bal terug geven.
Maar dat pakte wel enigszins
anders uit. Want Van der Heide
Dit is een plaat van het roemruchte Leeuwarder politiecorps uit de tij
ders alle pliesjes en alle „russen" nog bij naam: nu weten de meeste 1
voorzichtig de huisdeur een
eindje open en riep zo beleefd
mogelijk de gang in: „bufre,
magge wij asjeblieft ons bal
weer terug Dan salie wij da-
liks weggaan en hier nooit meer
balleskoppe".
Dogeniet
Maar ik kreeg niet het ant
woord, waarop ik gehoopt had.
Want „Bufre" kwam van achte
ren gerend, stoof op mij toe,
gewapend met een grote „tange"
en riep: „smerige dogeniet; wust
ris gau make dast weg komste.
Andes sal ik dy op 'e huud
komme".
Ik maakte natuurlijk dat ik weg
kwam. Zij achtervolgde mij tot
aan het hekje en het scheelde
maar weinig, of ik had een veeg
te pakken gehad. Dat was dus
ook de manier niet.
De vrouw ging weer naar bin
nen en sloeg de deur met een
nijdige klap dicht. Zo; dat was
dat. Wat nu Het bleef onzer
zijds nu een poos bij het
schreeuwen van allerlei verwen-
zette direct een paar grote ogen
op en trok een gezicht als een
donderwolk. Hij pakte onze ka
meraad stevig bij zijn schouder,
rammelde hem flink doorelkaai
en bulderde: „Wat seist daar,
lillijke snotneus Smerig oud
wief Over wie hest ut
Skaamst die niet, om 'n oud
mens so uut te skellen. En as
ik weer ris sukke wooden van
die hoor, dan sal ik dij andes
traktere. Dan gaast ut hok in.
Hest dat goed begrepen En
Van der Heide schudde hem
nog eens flink doorelkaar. De
Rooie was meteen al zijn branie
kwijt en riep met een bang ge
zicht: „Ja pliesje. Ik sal het nooit
weer doen".
Intussen was de bewoonster
weer naar buiten gekomen. Nu
zonder haar wapen. En zij be
gon: „Mooi Van der Heide. Ik
bin blied dat jou hier binne. En
nim him mar met, want hij is
de grootste dogeniet fan die he
le bende. So just het ie mij uut-
skollen foor oud serpent en hij
ston met sien klomp foor mij
en su mien ruten inslaan. Mar
ENIGE TIJD GELEDEN VERTELDE IK HOE EEN OUD-STADGENOOT MIJ
AAN DE JACHTHAVEN OP EEN PRETTIGE MANIER DE MIDDAG HAD
GEKORT MET HET OPHALEN VAN VERSCHILLENDE HERINNERINGEN
UIT ZIJN SCHOOLJAREN. HIJ WAS EEN SMOUTE VERTELLER EN HIJ
BLEEK OVER EEN UITSTEKEND GEHEUGEN TE BESCHIKKEN. OOK
OVER DE „PLIESJE" VAN TOEN GING HET EN ZONDER HAPEREN
NOEMDE HIJ NOG HUN NAMEN EN BIJNAMEN. OP EEN ENKELE UIT
ZONDERING NA LIET HIJ ZICH WEL GUNSTIG UIT OVER DIE GEZAGS
DRAGERS. SPECIAAL STAK HIJ DE LOFTROMPET OVER DE BRIGADIER
VAN DER HEIDE, DIE VOLGENS HEM ZO HANDIG WIST OM TE SPRIN
GEN MET DE BALDADIGE STRAATJEUGD. VERSCHILLENDE GEVALLEN
WAARIN HIJ ZELF EEN ROL HAD GESPEELD, HAALDE HIJ ALS VOOR
BEELD AAN. SLECHTS VAN EEN VOORBEELD GAF IK IN MIJN VORIGE
PUBLICATIE VERSLAG. N.L. ZIJN VERHAAL OVER HET OMVERSCHOP
PEN VAN EEN VOLLE EMMER VAN EEN OUDE „STRAATSKROPSTER"
OP HET VLIET, WAARBIJ HIJ DOOR VAN DER HEIDE IN ZIJN KRAAG
WAS GEGREPEN. IK BESLOOT DAT VERSLAG MET HET VOORNEMEN
OM LATER NOG EENS IETS OVER ZIJN VERDERE ERVARINGEN OP
DAT GEBIED OP PAPIER TE ZETTEN.
DAT PLAN BLEEF ECHTER EEN POOS IN DE SLOF, MAAR TOEN IK
TENSLOTTE TOCH ACHTER MIJN MACHINE GING ZITTEN, SCHOOT HET
MIJ TE BINNEN, DAT IK ZELF OOK WEL PRETTIGE HERINNERINGEN
HAD AAN DEZE FLINKE EN SYMPATHIEKE POLITIEMAN EN WEL UIT
EIGEN ONDERVINDING. WANT HETZIJ HIER EERLIJK OPGEBIECHT: BIJ
HET UITHALEN VAN BALDADIGHEDEN EN „ONDOGENSE STREKEN",
BLIES IK ALTIJD BEHOORLIJK MIJN PARTIJ MEE EN RAAKTE DAN
OOK MEERMALEN IN POLITIEHANDEN. EN DAAROM BESLOOT IK DAN
DITMAAL ZELF EENS HET WOORD TE NEMEN.
Een geval, waarin „pliesje" Van
der Heide weer eens zijn peda
gogische talenten zou tonen,
speelde zich af Achter de Ho
ven. Zo wat halverwege tussen
de stichting „Fribourg" en de
nog bestaande plaats van Schou-
stra.
Bij mijn bezoeken aan de jacht
haven neem ik bij voorkeur de
ze weg. Want daar is, op enkele
uitzonderingen na, alles nog
vrijwel bij het oude gebleven.
Wel is natuurlijk het verkeer er
heel wat drukker geworden dan
in de jaren toen wij die weg nog
als speelterrein benutten.
En als ik dan dat huis passeer,
waarvoor destijds de ontmoe
ting met Van der Heide plaats
vond, zie ik, als was het giste
ren gebeurd (terwijl het toch al
weer even geleden is de be
woonster met een boos gezicht
in haar tuintje staan, gewapend
met een grote gladgeschuuide
„tange", dreigend opgeheven te
gen een stelletje jongens, waar
ik ook bij stond. (Weet de te
genwoordige jeugd nog, wat voor
een instrument dat was en waai
het voor diende
Het was weer het oude liedje
geweest. Wij hadden ons ver-
Dit is de plaats van Schoustra" aan de Achter de Hoven, eens een
veilig toevluchtsoord voor de spelende jeugd. Die jeugd is langza
merhand oud geworden en speelt niet meer, maar de boerderij
staat er nog steeds.
maakt met „balleskoppen", dat
bestond uit het met veel ge
schreeuw en lawaai, in het wil
de weg trappen tegen een gum
mibal. Maar natuurlijk beland
de dat ding de nodige keren in
een van die voortuintjes. Met
als gevolg, dat bloemen en strui
ken telkens nogal wat gehavend
werden. Dan wipte echter een
van ons handig over die lage
hekjes en had in de regel de
bal weer te pakken, vóór deze
in handen viel van de veuoorn-
de tuineigenaar.
In de meeste gevallen ging dat
goed, maar ditmaal was de ma
noeuvre helaas mislukt. De be
woonster, die waarschijnlijk op
de loer had gestaan, stoof plot
seling de deur uit en wist zich
van onze bal meester te maken.
„Sie so, bliksemse apen", hoor
den wij haar roepen, „Nou hew
ik mien nocht. Nou ist uut. Dat
ding binne jimme kwiet, want
ik snij him aansens an fladden".
Daarna ging zij weer naar bin
nen.
Wij keken elkaar aan. Dat zag
er niet zo mooi uit. Nu was er
één bij ons troepje (wij noem
den hem de „Rooie" vanwege
zijn haardos) voor wie wij alle
maal het nodige respect hadden.
Hij was niet alleen de grootste,
maar ook de sterkste. Speciaal
om dat laatste genoot hij veel
ontzag. Want stuk voor stuk
kon hij ons allemaal „an" en
bewees dat bij de onderlinge
vechtpartijen, waarin hij altijd
in no time zijn tegenstander
tegen de grond had. Maar bo
vendien was hij niet op zijn
mondje gevallen. Kortom: hij
was een brutale rakker, die
graag de branie uithing. Ook
nu gaf hij gauw even een num
mertje weg.
„Is dat bliksemse wief gek",
schreeuwde hij. „Om ons bal te
fenielen. Dat sal ik har wel even
wies make. Ik sal har opsitten
lere". Met deze woorden stapte
hij het tuintje binnen en ging
brutaal voor het raam staan,
waar de vrouw achter stond.
Met de bal nog in haar hand.
Hij trok een van zijn klompen
uit en sloeg er vrij hard mee
tegen het glas. En wij hoorden
hem schreeuwen: „oud serpent;
nou gauw ons bal terug, andes
gane jou ruten der an".
Wij schrokken van dat dreige
ment, maar het werd gelukkig
niet uitgevoerd. De vrouw
scheen ook te zijn geschrokken,
singen aan het adres van de be
woonster, maar wij hielden ons
stil, toen wij in de verte een
politiehelm ontdekten. Wij had
den niet lang werk om te zien
wie de drager was. Want wij
herkenden altijd alle agenten al
op een afstand.
Deze keer was het Van der Hei
de, die in kalme pas onze rich
ting uit kwam. „Wat is hier te
redden Wat spoke jimme hier