•T KLEINE KRANTSJE die anderen binne al niet feul beter. Ik wu wel dat jou hierris wat faker lans kwamen. Want alle dagen hew ik hier die spek takels foor de deur en sit ik in noed en angst, dat mien spullen der an gaan. Late se naar 't Saai- land gaan of achter de Beurs. Daar hewwe se de ruumte. Mar né, it is altied op dit end te red den. En as je der wat fan segge durve, wudde je uutskollen en Jou magge 'n ander sien spullen niet feniele. Dat is strafbaar foor de wet. Daar krije jou last met. Want daar mut ik werk fan make. Dat is mien plicht". Vrouw De Boer scheen wel wat onder de indruk te zijn geraakt van deze op besliste toon gege ven waarschuwing, want zij antwoordde enigszins bedeesd: „Nee, Van der Heide: ik hew dat ding nog niet stukken maakt der gedonder af bin en dat die balleskopperij hier ophoud". Zie zo, dat was dat. Van der Heide wist natuurlijk wel, dat hij de grootst mogelijke nonsens had staan uitkramen, maar wij, die met de grootste belangstel ling naar het debat hadden ge luisterd, waren terdege onder de indruk van zijn wetskennis en hadden inwendig de grootste pret over de manier waarop hij ting van het hiem van Schou- stra. En waren het roerend eens dat pliesje Van der Heide toch maar een beste kerel was. Hij bleef ons nog even nakijken en hervatte daarna kalm zijn ronde. Zo was dan ook deze kwestie in ons voordeel opge lost, dank zij het optreden van deze geroutineerde en in de praktijk geschoolde politieman. Nu zouden er misschien lezers Jordaan. In die volkrijke buurt, waar in die jaren ook nog veei misbruik van sterke drank werd gemaakt, gebeurde het om de haverklap, dat wij daar hande lend moesten optreden. Dat ging dan in de regel ook wel met geweld gepaard, vooral als andere half aangeschoten vech tersbazen probeerden zo'n arre stant te ontzetten. Dan bleef de politie het antwoord natuurlijk ss je van der Heide staan ze je uut te gniezen. Mut- te je nou weerris sien. Al mien goudsjebloemen weer plat trapt. En fleden week gong ons mooie, grote sonnebloem der an. Mid dendeur, kan ik je segge. En een poos leden, kreeg ons bu- frou, een endsje fedder op, so'n bal deur de ruten. Ik wu wel, dat jimme hier wat faker lans kwamen, mar wij siene hier nooit gien pliesje". Zo ging zij nog even voort, met haar gal uit te spuwen over de last, welke zij alle dagen van de straatjeugd ondervond. Van der Heide had haar kalm aange hoord, maar nam tenslotte het woord en begon: „frou De Boer, nou mutte jou niet so angaan en deurslaan. Je mutte niet fe- gete, dat it mar kiendes binne. Stumpes En die stumpes mutte dochs erges speule. En nou wille jou se naar it Plein hewwe of ach ter de Beurs. Mar dat is foor disse kiendes feul te fer uut de buurt. Dan binne de moekes weer ongerust. Die sitte dan weer in noed en angst, dat hur onderweegs wat overkomme kan. Dus dat kan niet. En die jonges fan jou, waren doe se nog klein waren, gien haar beter. Dat we- te jou oek wel. Wees maar eer- luk. Want ik bin hier wel faak an de deur weest, as se weer ris 'n paar straatlanteems ingooid hadden. En seg jou nou ris, waar se andes terecht kanne, dan op 'e diek. En nou hewwe jou die bal stukken maakt. Mar daar hewwe jou het recht niet toe, want hij is niet fan jou. maar waar it wel fan doel. Want ik hew skoon mien nocht". „Och, dus hij is nog heel en jou hewwe him nog", merkte Van der Heide op. „Maar jou magge him oek niet houe. Jou hewwe him in jouw tuuntsje fonnen. En as ien wat fient, mut hij dat bij de pliesje bringe. Doet hij dat niet, dan maakt hij him skuldig an verduustering en gaat de kast in. So staat dat in de wet. Dus leg nou niet te dwasbongelen en geef mij die bal. Dan sal ik mij der fedder wel met redde. En andes bin ik ferplicht, jou met te nimmen en bring je foor de commissaris. En dan binne jou futtenienen niet weer tuus. Want die is so lekker niet en doet it him in sukke saken altied wel an tied. Dus nou mutte jou it seis mar wete. Ik hew jou warskoud". Vrouw De Boer bond nu wel wat in, want zij wist niet an ders te zeggen dan: „Jou met jou wet. Daar bin ik niet met oppe hoogte. Ik weet fan gien wet. Daar hew ik nog nooit fan hoord". „Nou", zei Van der Heide, „dat nim ik wel an. So binne der wel meer. Mar nou wete je het dan wel. En leg nou niet langer te sangeren en geef mij gauw die bal. Andes loop ut fekeerd foor jou af". Zij gaf nu gehoor aan dat bevel, ging weer in huis, maar kwam direct met de bal terug, die zij aan Van der Heide overreikte met de woorden: „nou hier hewwe jou dat ding dan. As je nou mar sorge, dat ik fan fed- de vrouw op haar nummer had gezet. Toen begon Van der Heide weer tegen ons: „Nou waarskou ik jimme, dat die balleskopperij hier ophouwe mut. En ik hew it jimme te seggen: as ik dat hier weer sien, dan is dat niet so best. En as jimme speule wil le, gaan dan maar naar 't hiem van Schoustra. Die kan wel wat fan kiendes feele en sal jimme niet wegjage, as jimme temin- sten de boel niet feniele. En as jimme mij nou belove, hier nooit weer te kommen, dan krije jimme de bal oek weer terug. Belove jimme dat „Ja Van der Heide", riepen wij in koor. Waarna wij de bal weer in ontvangst namen. Maar vrouw De Boer, die zeker nieuwsgierig was geweest, hoe het zaakje verder zou aflopen en bij het tuinhekje was blijven staan, bleek allerminst enthou siast over die beslissing en riep: „Nöu Van der Heide: jou bin ne oek 'n mooienien. Jou hew we dochs seid, dat jou dat ding naar 't bero bringe suden en nou geve jou him weer an die apen. Nou bin ik weer lieke ver. Want as jou aansens hier weg binne, beginne se fansels weer opnij. Dat begriepe jou seker oek wel". Waarop Van der Heide repli ceerde: „nee, frou De Boer; daar hoeve jou niet over in te sitten. Die jonges komme hier niet weer te balleskoppen. Daar staan ik jou foorin. En ik hew oek niet seid, dat ik dat ding naar 't bero bringe su. Ik hew seid, dat ik mij der wel fedder met redde su. Maar op wat foor me- nier, hew ik niet seid. Daar hew ik jou gien tekst en uutleg van te geven, su ik segge. En leg nou niet langer te sangeren en gaan nou maar weer inne huus. Mopperend voldeed zij aan die wenk, waarna Van der Heide nog eens tegen ons begon. Spe ciaal richtte hij zich tegen rooie Siebren, die hij nog altijd beet had. „En ik sal dij inne gaten houe, jonkje", kreeg deze te ho ren. „Ik sal 't ris teugen dien moeke segge, hoest die ouwe frou uutskollen heste. Ik kan dij wel, want dou bist een eer ste dogeniet, die overal vooran bij is. Jimme wone inne Fa- briekssteeg en dien fader is op 't Sttooifabriek ist niet Maar nou mut ut uut weze, met dien ondogense streken. Hest dat goed begrepen „Ja pliesje" was het antwoord van onze anders zo branieach tige kameraad. „Ik sal 't nooit weer doen". Hew ut hat niet Toen schudde Van der Heide hem nog eens flink doorelkaar, liet hem los en bulderde nu te gen ons: „En nou jimme hier allemaal weg en hew it hat niet om hier weer te balleskoppen". Dat hoefde hij natuurlijk geen twee keer te zeggen en wij sto ven in versnelde pas in de rich- kunnen zijn, die denken dat Van der Heide voor een politie man niet genoeg haar op zijn tanden had en wel wat al te vriendelijk optrad. Vooral tegen de baldadige jeugd. En het liefst de zaken afdeed met woorden en waarschuwingen. Maar dat Hendrik Voordewind, oud com missaris van politie te Amster dam, schreef voor ons Kleine Krantsje deze jeugdherinnering- een verhaal van heerlijke bal dadigheid. was allerminst het geval, want bij vechtpartijen of andere ver storingen van de openbare orde op grote schaal wist hij op zeer deskundige manier zijn vuisten of wapenstok te gebruiken. Nu kwamen in mijn jeugd der gelijke spektakels, waarbij de politie van de wapens gehruik moest maken, maar zelden voor. Hoogstens af en toe eens gevech ten met een of-meer dronken kerels, die dan uit elkaar wer den geramd, of wanneer zij moesten worden overgebracht, zich daartegen met schoppen en slaan probeerden te verzetten. Dan kwamen ze aan de ketting en als zij niet verkozen te lo pen (of zo dronken waren, dat zij niet meer konden staan) werden zulke klanten eenvou dig naar het bureau gesleept. Voor de jeugd, die dergelijke transporten placht te volgen na tuurlijk een schoon schouwspel, dat pas eindigde, als de arre stant op het Hofplein naar bin nen werd geduwd of getrokken. Ook ik heb vaak van dergelijke tonelen „genoten" en had steeds het grootste respect voor die po litiemannen, die de dikwijls po tige woestelingen de baas waren geworden en gebleven. Dat ik zelf nog eens dergelijke karweitjes zou moeten opknap pen, had ik nooit kunnen dro men. Doch dat bleek na vele jaren toch het geval, toen ik deel was gaan uitmaken van het Amsterdamse corps en in de ja ren '14-T8 dienst deed in de niet schuldig en werd er be hoorlijk op los geranseld, zodat vaak de Geneeskundige Dienst er later aan te pas moest komen. Maar ik herinner mij niet, dat in mijn jeugd de politie in Leeuwarden op die manier ooit door het publiek werd gehin derd. Overigens zij even opgemerkt, dat het daar in de Jordaan voor de politie prettig dienen was. De verhouding was daar tussen po litie en burgerij in die dagen heel goed en ik heb dan ook de beste herinneringen aan die tijd. Maar tussen r890 en 1900 kwam het vaker voor, dat ook de Leeuwarder politie met wa pengeweld moest optreden. Toen was n.l. het socialisme in opkomst en hielden de volgelin gen van Domela Nieuwehuis en Troelstra geregeld optochten met rode vlaggen en spandoeken en „meetings" op een of ander terrein in de Schrans. Na afloop kwam het dan vaak tot botsin gen met tegenstanders en werd er stevig gevochten. Dan kwam de Leeuwarder poli tie (voor dergelijke dagen vaak versterkt met rijksveldwachters en marechaussee's) in actie. In de regel was het dan Van der Heide, die met zijn collega's (onder wie de geduchte Brand- sma, van wie het wel bekend was, dat hij zijn wapenstok of sabel gauw bij de hand had) de orde moest gaan herstellen. En dat ging dan niet met woorden of waarschuwingen alleen. Bij dergelijke gelegenheden heb ik Van der Heide echter nooit zien optreden. Want op zulke dagen werden de kinderen angstvallig thuis gehouden en ook ik kreeg dan geen kans de deur uit te komen. Handgemeen Wel heb ik hem vaak op een andere plaats zo in actie gezien, n.l. aan de boorden van de Pot- marge, waar, vóór het Nieuwe Kanaal in gebruik was genomen, een drukke scheepvaart was. Maar hij was vrij smal en her haaldelijk hadden er opstoppin gen plaats, als twee schepen el kaar niet konden passeren en geen van de beide schippers van plan was om door een eindje achteruit te varen ruimte te ge ven Dan ontstond er al gauw een hels lawaai met vloeken en schelden, dat vaak op een hand gemeen uitdraaide. Ook de aan weerskanten wachtende schip pers, die zich de doorgang ver sperd zagen, namen er aan deel. Kortom: het was al gauw een herrie van belang en ik (staan de in de tuin van mijn ouder lijk huis, dat aan de Potmarge stond) maakte dat allemaal op veilige afstand mee. Maar als dan tenslotte Van der Heide ten tonele verscheen, was de orde weer vrij gauw hersteld. Hoe hij dan optrad, daar wil ik later nog wel eens over vertel len. Maar dan liet hij het niet bij woorden alleen er Van der Heide nog actief was in de stad. Toen kenden de Leeuwar- t eens meer wie de commissaris is.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1966 | | pagina 7