Tamboer-Majoor bracht Rougemaison
complimenten van de Schutterij
Altijd weer nieuwe grappen in 't Oranje Bierhuis
T KLEINE KRANTSJE
8
De vorige maai hebben we
gezien hoe de ,zwijnen-stam
gasten' van het Oranje Bier
huis plannen smeedden om
het winkelpand van Rouge
maison in de Grote Hoog
straat te versieren met wut-
tels, bloemkolen, koalrapen
en wat al niet meer, nu zul
len we zien, hoe het Leeu
warder publiek reageerde
op dit merkwaardige hulde
betoon.
Nauwelijks was de grijze, neve
lige morgen aangebroken, in
pruilende mistroostigheid, of de
werkjongens, die door de Hoog
straat zich ten arbeid spoedden,
bleven voor het winkelraam van
R.'s huis staan en riepen vol be
wondering: Jèses jonges, kiek
hier es, krimmeniekes nog an
toe. Hoe krije se it in 'e har-
sens
Tegen negen uur stond de straat
stampvol met schoolkinderen,
onderwijzers, slagers, bakkers,
ambtenaren en militairen. Men
verdrong zich rond het raam,
om de wonderlijke uitstalling te
zien en om verder gaande, het
nieuws aan anderen te vertellen.
Tegen de middag ontstond er
een formele opstopping in de
Hoogstraat, zoodat de politie er
de orde moest handhaven en de
menschen tot doorlopen' moes
ten aansporen.
's Middags zag men verscheide
ne hooge ambtenaren door de
straat flaneren om ter sluiks een
blik te werpen op de singuliere
uitstalling „van groente". Som-
miger hoogheid verbood hier om
in lachen uit te barsten, dat ge
doogde de adat niet, en vele
heeren zetten een gezicht als
een prediker, die onder het ser
moen door een vloo wordt ge
kweld.
Onverschillig
Eenige autoriteiten liepen met
haastigen tred door de Hoog
straat, om twee huizen vóór het
verblijf van Lodewiek de pas te
verminderen, waarbij ze quasie
onverschillig naar de winkelver
siering keken en glimlachend
verder gingen. De roep van de
zonderlinge uitstalling verbreid
de zich met het uur en lokte
provinciale, stedelijke en mili
taire autoriteiten ter bezichti
ging.
Vriend R. ontging dit alles niet,
maar genoot met zichtbaar wel
gevallen van den toeloop, zich
verschuilende achter de tule
gordijnen in het kelderopkamer
tje, ook wel genoemd „het ka
binet van schilderijen Beha-
gelijk rokende, riep hij af en
toe: „Kiek, der hèje de burge
meester en wethouders wrachjes
oek - en de gedeputeerden - en
de kapitein van de schutterij -
en de grootmajoor - en ons dok
ter - Gommeniekes nog is toe
Der komt wrachtig de heele
santepetiek Oranje Bierhuisman
nen anAllegaar afsproken
werk, mutte je denke. Kiek es
an, wat 'n zwijnen Zien ze is
spietgniezen,- se kinne hor lach
en niet houwe. - Ze komme, bin
'k stom, hier op an. Moeke zet
de boel mar klaar,- der hè je de
pop zei pastoorske Met veel
gedruis en leven kwamen de
bekenden en intiemste vrienden
's mans huis binnenstormen,
om hem te feliciteren met zijn
succes van den dag.
Orsjeneel.
Ja mooi en „orsjeneel" is it,
dat is grif en zeker. Nergens
zien je it soa, vleiden z'n vrien
den.
Nou R. der gaan je, lang zal
ie leve Kom jonges, stoat is an
de wieg: Hiep, hiep hoera Leve
de koning Leve Lodewiek
Na een kortstondig verblijf
vertrokken de vrienden, om
plaats te maken voor nieuwe
belangstellenden.
Zoo liep het af en aan, totdat
het tijd werd voor de parade,
waar R. bij wilde zijn, „want die
had hij hast nog nooit oversla
gen". Mijn oude vriend noodig-
de mij uit om van de partij te
zijn, en wij naar het Zaailand.
Het weer was vrij helder en de
lucht vol dikke drijfwolken,
maar de straat was schier onbe-
militair saluut te maken. Bij die
gelegenheid bracht hij mij te
vens zijn hartelijken dank voor
alles wat ik had gedaan om hem
dezen dag tot een onvergetelijke
te maken en verzekerde dat „ik
bij hem in het testament kom
me sude".
Met de zwijnen zou hij wel af-
rekene, want it sude nog wel op
'n bierfuif uutdraaie en dan kin
't er best fan komme, moeke,
dat se mie fan avond naar huus
toe drage, kakke stoele meie, ha
ha schaterde R.
Follek werd er geroepen. Is
der ien Ja. Nou, kom der mar
in, klonk de uitnoodiging uit de
eerd en de compleminten an de
heeren weerom - en zeg horren -
ut mien naam dat ik - seer ge-
foelig bin - voor de attinsje",
bracht R. hortend en stortend
uit.
Zooveel eer had hij niet ver
wacht, nee waarlik niet, te veul,
veuls te veul eer was him an
deen, en dat hadde hij nou al
lemaal an die zwijnen te dan
ken; och, och De waterlanders
kwamen hem bijna in de licht
blauwe oogen, „louter en allie-
nig fan klarebare gefoeligheid;
je mutte mar sterk fan zenuwen
weze op sukke dagen", verze
kerde R.
Een unieke plaat van lekker bierdrinkende jongeheertjes, een dikke zeventig jaar gele
den in het befaamde Oranje Bierhuis gemaakt. Hebben zij de grappen met Rougemaison
nog meegemaakt Jammer, dat we (op dit moment nog) niet alle namen weten. De besnor
de heer zittend rechts is Bouwe Blok, de zoon van kastelein Cornelis Ode Blok. Staande,
tweede van rechts, het kan niet missen, Eduard Lampe, een glorieuze figuur uit het oude
Leeuwarden. Het kleine heertje in het midden moet een Brinkmann zijn. Maar wie zijn de
anderen Wie helpt ons uit de droom
gaanbaar wegens de groote hoe
veelheid „sneeuwkwalster". Het
lag er vingers dik op, maar R.
verloor zijn goed humeur er
niet door. „Bij Looienga of bij
Coets sille wij de boel er wel
weer afspoele", verzekerde hij.
Na afloop der parade gingen we
huiswaarts met het doel om te
eten. „Moeke hadde de kokke
raasje liekswel nog niet foorme
kaar, want wij foelen hor over
it mot", verzekerde ons de huis
vrouw. Een schoone gelegenheid
om op het welzijn van de vorst
te drinken, bood zich hierbij
weder aan. R. deed dit steeds op
de gebruikelijke wijze, door na
het instellen der heildronk het
achterkamer. Een militaire ver
schijning dook op uit de don
kere gang en salueerende stond
op de drempel der woning de
zwaargebouwde tamboer-majoor
der Leeuwarder schutterij.
Roodenhuis, zoo klonk 's mans
bevelstem; „Namens de officie
ren der d.d. schutterij van Leeu
warden, moet ik u het compli
ment overbrengen van de ver
gaderde officieren, voor de
prachtige hulde die gij hebt be
toond op de verjaardag van
Zijne Majesteit onze geëerbie-
digden Koning".
Mooie attinsje
„Dank je wel majoor; zeer ver-
„Majoor", hernam R. zich her
stellende: „Kin 'k je diene met
'n ouwe klare
„Met genoegen", zei de tamboer
majoor, die het likeur de canail-
je direct van de sokken sloeg en
daar hij nog meer dienstorders
moest uitvoeren, vertrok de bra
ve man met een hartelijke groet.
„Hè je it nou ooit fan sien le
ven so siend Dat is nou dogs
gien flauwe kul, anders suden
die ofsieren de tamboer-majoor
hier niet op afstuurd hewwe;
vien je oek niet meneer", vroeg
R. mij vriendelijk.
Wat hierop te antwoorden
Ik mompelde wat van de hem
aangeboden eer, maar dacht te
vens aan de geheime machinatie
der Oranje bierhuis vrienden
kring, die zoals ik mij niet be
droog, de hand in het fopspel
had, evenals bij het op touw
zetten der Boulanger en Congo-
neger-histories, die zulk een suc
ces hadden in later dagen.
Na het vertrek van den tam
boer-majoor en den daarop ge
volgden maaltijd gevoelde R. be
hoefte aan een slaapje, om des
avonds frisscher te voorschijn
te kunnen komen, en toen ste
venden wij naar vader Blok, stil
zwijgend en ernstig als altijd, in
hoogst eigen persoon bediend.
Daarna volgde een spontane
uiting en huldebetooging wat
aan onzen vriend een gemeen
schappelijk rondje kostte, „maar
dat had hij er dubbel en dwars
voor over". Zoo'n feest komt
nooit weerom, vond hij. Wat
zou 'n samenzijn, zoo gezellig
als dit, geweest zijn, ware het
niet ingezet, gevolgd en gesloten
geworden door het zingen van
R.'s geliefkoosde vaderlandsche
zangen Ook dit zagen ,de zwij
nen' in en weldra weerklonken
in breede, plechtstatige galmen
de sonore feestliederen in 't
ronde.
Als een vorst
Als 'n vorst, die 'n zegetocht
doet door het vrijgevochten erf
der landzaten, als 'n koning die
bejubeld, gevierd en geadoreerd
wordt door het gansche volk,
zoo gevleid en welbehaaglijk ge
voelde Lodewiek zich, toen hij
na afloop van den zwaren feest
dag aan den huiselijken haard
teruggekeerd, alles nog eens
overdacht, mij deelgenoot ma
kend van zijne vreugdevolle
stemming des harten. Tegen
middernacht maakte R. „rissele-
waasjes om onder de wol te
gaan" en even later sliep hij de
slaap der rechtvaardigen.
Mijn werkzaamheden riepen me
eene maand na dien feestdag
naar elders. Met tranen in de
goede trouwe oogen, namen de
oude kostluidjes afscheid van
mij. „Altied sude hor huus foor
mij openstaan; da's geen smoes
je, mar mienens, eerlik waar
nokten ze trouw hartig en onge
veinsd.
Nog driemaal zag ik hem na die
tijd. De eerste keer met haar die
mijn levensgezellin zou worden.
„Je mutte goed op him passe,
hoor juffer, ik mag him leie en
hij is 't weerdig", zei R. De
tweede keer toen ik hem zag,
was moeke blien wudden". Het
oude goeie sloof en de derde
keer ontmoette ik hem gansch
gebogen onder het leed dat hem
had getroffen. Moeke was dood.
Och Hea In de vergeten rust
van het Gasthuis sleet hij zijn
dagen verder, nu troosteloos
verder, nu troosteloos eentonig,
vroeger zoo vol zonneschijn en
vroolijkheid. Nog dikwijls denk
ik aan den goeden ouden vriend
van weleer.
GRAPPEN BIJ BLOK
Veel lezers hebben zich afge
vraagd hoe het nou eigenlijk
zat met de kasteleins in het
Oranje Bierhuis. Bij wie werden
al die grappen uitgehaald Wel,
bij Cornelis Ode Blok, een vroe
gere scheepskapitein, afkomstig
van Schiermonnikoog. Hij zat
in het bierhuis in de tachtiger
en de negentiger jaren van de
vorige eeuw. Zijn zoon Bouwe
heeft er slechts kort de scepter
gezwaaid. Pas veel later kwam
Roukema in de zaak - de glorie
van de grappen van Rouge
maison was toen al lang voor
bij.