Friesland werd tweede vaderland Dank zij de Fyndoeks-poepen gingen we ons anders kleden 'T KLEINE KRANTSJE 6 (vervolg van pag. 1) enkele van de belangrijkste ge beurtenissen uit zijn loopbaan mededeelen. Zijn verhalen geven een aardige kijk op het gemoe delijke plattelandsleven van vroeger. Dat het ware gebeurte nissen zijn uit het leven van verschillende Friezen, die door velen van het thans levende ge slacht gekend werden, verhoogt zeker de waarde dezer vertellin gen. De heer Schone is een geboren Sauerlander- Maar reeds op zeer jeugdigen leeftijd, n.l. als 15-ja- rige knaap, trok hij naar Hee renveen en hij heeft verreweg het grootste deel van zijn vol gend leven aldaar doorgebracht en zich al vrij spoedig definitief daar gevestigd. Dat hij toch zijn geboorteland niet vergat, maar er een onuitwisclibare herinne ring aan behield, daarvan getuigt de boeiende schildering, die hij van dat land zelfs nu nog kan geven. Daarvan is bewijs ook de levendige beschrijving, welke hij een twintigtal jaren geleden van dit land heeft gegeven in een der in 't Noorden verschijnende bladen. De liefde voor zijn geboorteland is den heer Schone onverzwakt bijgebleven. Het uiterlijk van dit land van bergen en dalen moge van dat van onze provincie zeer veel verschillen, de bevolking van beide landstreken vertoont wel cenige oveieenkomst, zegt hij. Evenals de Fries, is ook de Sauerlander stug bij de eerste ontmoeting Hij geeft zich niet gemakkelijk en is ook niet toe schietelijk tegenover vreemden. Maar wie eenmaal zijn vriend schap heeft weten te verwerven, voor dien blijft hij steeds een vriend. De Sauerlander heeft, als de Fries, ook zijn taalstrijd. Hij spreekt een dialect, dat in gansch Duitsland niet verstaan wordt en hij strijdt voor het be houd van dit dialect en eert de mannen, die voor het speciaal- Sauerlandsche in de bres hebben gestaan. Maar het jarenlange verblijf in Friesland heeft gemaakt, dat de heer Schone deze landstreek als zijn tweede vaderland is gaan beschouwen. Hij leerde hier de menschen kennen,- hij volgde hun zeden en gewoonten na en leerde niet alleen de Holland- sche, maar ook de Friesche taal spreken op zoodanige wijze, dat hij met gemak een Friesch ge sprek kan voeren. „Uiterlijk ben ik geen Fries, maar van binnen wel", verzekerde hij ons. Hoe kwam het toch, aldus was één van de vragen, die wij hem stelden, dat er zoo heel veel van die kooplieden uit Duitschland naar ons land reisden om hier zaken te doen? Dat is spoedig uit te leggen, zei de heer S. In mijn geboorteland moest iedere koopman een ver gunning hebben om handel te drijven en er werd van de zijde der overheid voor gezorgd, dat het aantal vergunningen bleef in verhouding tot de hoegrootheid der bevolking. Wanneer dus een koopman zoons had, die ook in 't zelfde vak hun brood wilden trachten te verdienen, dan kon den die als regel niet in de plaats hunner inwoning blijven, maar moesten zij elders hun ge luk beproeven. Zij trokken dik wijls vèr weg, naar alle land streken, niet alleen naar Saksen en Pommeren, maar ook naar de steden Tilsit, Memel, naar Stier marken en den Elzas, en voorts naar het Westen tot onze gren zen. Toen ze vernamen dat hier in Holland veel rijkdom was, maar dat men hier over 't algemeen zich kleedde in de grovere eigen gesponnen en eigengemaakte goederen, toen begrepen ze, dat hier handel was te drijven. En zoo trokken ze ons land binnen en vestigden hier hun zaken. Aanvankelijk bleef het alleen bij reizen en keerden ze geregeld weer terug naar hun land, waar hun hoofdverblijf was en waar ook hunne familie bleef wonen. Maar langzamerhand bleek het, dat hier bestendig goede zaken waren te doen en vestigden zij zich hier metterwoon. Hun vrouwen en kinderen kwamen over en het einde was, dat zij Nederlanders werden. „Toen ik hier in 1868 voor 't eerst kwam," zei de heer S., was mijn vader al 30 jaren hier ge regeld geweest, en ook mijn grootvader had reeds in deze streken gereisd. De boerinnen hier droegen vroeger de z.g. „viefschaft-jakken" met langen schoot en daarbij wollen ge streepte rokken. De streepen wa ren wit en blauw of donker blauw en lichtblauw. De man droeg een „viefschaftbaeitsje" en een „viefschaft-broelc". Later werd deze mannenkleding door bevertin en manchester vervan gen. De Duitsche kooplieden nu had den fijne doeken en fijn linnen (vandaar de volksnaam „fyn- doeks-poepen") en drongen met hun gekleurde en gebloemde stoffen door tot in Groningen en Friesland, waar ze de platte landsbevolking van hun fijnere koopwaar voorzagen en op deze wijze groote veranderingen teweegbrachten in de kleeding dier bevolking en ook in de denkbeelden omtrent wat ge voegelijk en behoorlijk inzake de kleeding was. Een enkel voorbeeld noemde ons de heer Schone. Zoo was hij eens bij een rijke boerin te Wijn- jeterp gekomen, n.l. Mej. A. Tj. Andringa, met de vraag of zij niet een parapluie van hem wilde koopen. Maar zij wilde er niet van we ten. „Dacht je, dat ik met een parapluie wou loopen? Ik zou me schamen," zei ze. Ze durfde niet. Later liepen de boerinnen niet alleen met parapluies, maar ook wel met parasols. De tijden zijn wel veranderd! De heer Schone was nog geen 15 jaar, toen hij voor 't eerst de reis deed van Sauerland naar Heerenveen. 't Was in Augustus 1868 en de reis was merkwaar dig. Zij begon te Bigge, waar hij den postwagen naar Lippstadt be klom. De wagen bespannen met vier paarden, kon, behalve de post vier, zes of acht personen vervoeren. Des winters, wanneer in het hoogland alles onder de sneeuw lag, geschiedde dit ver voer per slede. Maar 't was zomer, toen de jon ge Ferdinend de groote reis on dernam. De reis, die voor hem een gebeurtenis van beteekenis was en die hem met tal van nieuwe nooit geziene dingen in aanraking bracht. Toen hij met den postwagen te Lippstadt was aangekomen, zag hij daar voor 't eerst van zijn leven een spoor trein. Per trein ging de reis ver der en wel via Zutphen. Daar had hij een paar uur oponthoud en zag hij de groote spoorbrug cn de rivier de IJssel, waar stoombooten heen en weer voe ren. Eveneens een indrukwek- Koopman Schone van Heerenveen kwam met z'n handelswaar ook wel in Leeuwarden en hij kan de Westerplantage nog hebben gekend, zoals wq deze straat alleen nog kennen van een foto, van deze mooie plaat. Behalve de Oldehove veranderde hier alles. Links zien we nog net een vigelante, rechts een prachtig petrooljekarke.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1969 | | pagina 6