COMMISSARIS HOE MAAKT U HET
VROEG DE BEUL VAH OMMEN
AH
Hendrik Voordewind kon s n oren niet geloven:
'T KLEINE KRANTSJE
14
Het is al weer een tijdje geleden, dat de redacteur een stukje van mij opnam over een ontmoeting
met een jeugdvriend, die ik na het verlaten van de lagere school nooit meer had gezien, een ontmoe
ting naar schatting na zo'n zestig jaar. Het was een onverwacht weerzien en buitengewoon prettig.
Maar nu wilde ik het nog even hebben over het weerzien van een tweede „oude bekende", overigens
wel een van een ander soort. Deze man, die ik zo onverwacht in mijn geboorteplaats Leeuwarden
terug zag, (het was in de prachtige zomer van '47) kon ik gerust een „oude bekende" noemen, want
wij kwamen al met elkaar in kontakt, toen ik als commissaris van politie nog in functie was aan het
bureau Warmoesstraat, in de jaren tussen de beide oorlogen. In donker Amsterdam dus, rondom de
Oude Kerk en de Zeedijk. Daar was deze schavuit een beruchte soutemeur, die uitsluitend leefde van
een groot aantal vrouwen, die voor hem „tippelden" of „achter de ramen" zaten, maar die hij ook
soms beestachtig kon mishandelen, als ze niet voldoende hadden afgeschoven. Dan kwamen onze man
schappen weer tussenbeiden en werd hij op zijn beurt niet ontzien.
Kortom: hij was de schrik van de buurt, deze oud-bokser.
Geen wonder dat hij een grondige
hekel had aan alles wat politie was,
maar vooral had hij de pest aan mij.
Verschillende malen immers had ik
kans gezien hem een vonnis aan te
smeren, nadat hij weer eens een be
zoeker van een van zijn dames had
geplunderd of afgetuigd.
Toen de Duitsers verschenen, was
het uit met de pret. Die hadden ook
hem gauw in zijn kraag en namen
geen genoegen met het bekende
smoesje van „koopman in goud en
zilver". Zij maakten korte metten
met de souteneurs en hielden op
ruiming onder deze slampampers.
Voor ze het wisten zaten ze ergens
in Duitsland in een kamp.
Ook mijn „klant" verloor ik toen
uit het oog: ik zou hem pas terug
zien in januari 1945, en wel in het
beruchte strafkamp in Ommen. Daar
was ik toen ook beland met een
honderdvijftig van mijn manschap
pen. Wij waren bij een razzia in Am
sterdam gegrepen en als „Deutsch
gefahriich" naar Ommen vervoerd.
OUDE BEKENDE
Daar trof ik dus toen ook mijn oude
bekende, evenwel niet als gevange
ne, maar als bewaker, in Duits uni
form en behangen met revolver en
ander oorlogstuig. Met een tiental
van dat gajes was hem de ordehand
having in het kamp opgedragen; al
len waren afkomstig uit de onder
wereld van Amsterdam. Aan dat
zoodje zouden wij dus de komende
weken zijn overgeleverd. Dat was
niet bepaald een prettig vooruit
zicht!
Toch is het meegevallen. Niemand
van dat stelletje heeft het ooit ge
waagd een poot naar ons uit te ste
ken. Zelfs mijn oude bekende niet,
die de bijnaam had van de „Beul
van Ommen". Van andere gevange
nen hoorden we dat hij die titel had
gekregen, omdat hij verschillende
keren eigenhandig gevangenen had
dood-geknuppeld. Maar zoals ge
zegd, wij hadden van die bewakers
geen last. Misschien durfden ze niet?
Het zou trouwens ook niet goedge
keurd zijn door hun chef, die met
de titel van „Lagerführer", in Duits
uniform en gewapend in het kamp
rondstapte. Deze Lagerführer was
ook afkomstig uit Amsterdam, maar
niet uit de onderwereld. Hij had
daar enkele jaren als agent dienst
gedaan en ik was zelfs enige tijd zijn
chef geweest. Ik herinnerde mij hem
als een flink politieman. Nu zag hij
dus al die oud-collegas, van wie ve
len zijn speciale vrienden waren ge
weest. Het was dus wel een vreemd
weerzien. Maar tegenover ons allen
gedroeg hij zich correct en voor mij
was hij al heel geschikt. Hij salueer
de mij altijd heel correct (niet met
die z.g. Hitlergroet) en sprak mij
steeds aan met Overste. Dat was de
titel, die mij was aangemeten door
de Duitse reorganisatie van de Ne
derlandse Politie, waarbij militaire
rangen waren ingevoerd. Kortom:
dat verblijf in Ommen viel wel mee,
ook al door dat prachtige weer in
ianuari en februari.
Maar intussen drongen de Amerika
nen en Canadezen op en aan het
Twente-Rijnkanaal werd al stevig
gevochten. Onze bewakers namen
ten slotte de benen, en wij werden
verder aan ons lot overgelaten. Dat
was in maart 1945. De „Lager
führer" zag ik dat najaar terug en
wel voor het Bijzonder Gerechtshof
in Arnhem, waar ik als getuige was
opgeroepen. Daar hoorde ik dan dat
hij heel wat op zijn kerfstok had:
hij kreeg 15 jaar.
Maar de „Beul van Ommen" zou ik
pas veel later terug zien, en wel on
der vreemde omstandigheden in de
prachtige zomer van '47 in Leeu
warden!
OP ZWERFTOCHT
In de zomer zwierf ik met mijn
boeier door Friesland, samen met
mijn vriend Klaas Klos, een oude
schipper, afkomstig uit Langweer.
Op een morgen kwam Klaas op het
idee, eens naar Leeuwarden te varen
Vandaar wilde hij dan even zijn
vrouw verrassen, die in Wier bij fa
milie was gelogeerd. Ik voelde alles
voor dat plan en wilde mijn geboor
teplaats, zo vlak na de oorlog ook
wel weer eens zien. Dus werden de
zeilen gezet en tegen de middag
voeren we de Potmarge in ,die toen
nog niet zo'n verwaarloosde stink
sloot was, welke hij later zou wor
den. Een paar uur later waren we in
de stadsgracht en legden aan op zij
van een goed onderhouden skütsje,
vlak voor het grote heerenhuis met
die mooie antieke gevel, waar nu
tandarts Cuperus woont. Ik vroeg
aan de oude schipper of wij daar
die nacht „blieve konnen". „Mei
alle wille hear", was het antwoord
in goed Fries. ,,.Tou mar 'n tout-
sje". Bereidwillig ving hij de beide
landvasten op en hing er nog een
paar oude autobanden tussen. „Sa,
nou kin it gjin kwea", hoorde ik
hem zeggen.
Hier zou Klaas van boord gaan om
de volgende morgen weer terug te
komen. Maar het duurde nog al e-
ven, voor hij de stap er in zette.
Want het toeval wilde, dat onze
buurman ook van Langweer afkom
stig was en dus moesten er eerst
herinneringen worden opgehaald.
Ik borg inmiddels de zeilen en maak
te het jacht verder aan kant, waar
na m'n buurman mij de middag
kortte met allerlei verhalen uit zijn
schippersbestaan.
Tenslotte werd het toch tijd voor
de kooi. Het werd een lange en rus
tige nacht, waarin ik nu eens geen
last had van het gesnork van Klaas,
die mij anders zo vaak uit de slaap
hield met z'n gezaag.
MOOIE VERHALEN
Het was de volgende morgen dan
ook al bijna negen uur, toen ik
weer te voorschijn kwam. Mijn buur
man was al bezig een gedeelte van
zijn dek in de teer te zetten.
„Kom, jo binne al dwaende, sjoch
ik", begon ik het gesprek.
„Ja: 'n skip moat syn underhald
hawwe, oars geat it hurd fan jo of.
Ik liz hjir op dit plak al langer dan
tsien jier. En it kin besjen lije soe
ik sizze", merkte de oude baas met
voldoening op. Maar ook voor mijn
boeier, de oude Dolphijn had hij gro
te bewondering. „Dit soart skippen
sjocht men net folie mear. En jo
sizze, dat it al omtrint hunderd jier
is. Nou; dan is der altiid goed de
han oan halden. It is 'n kreas
spultsje".
Het duurde niet lang of hij begon
weer te vertellen over de binnen
vaart van vroeger. Hij legde zijn
lange kwast neer en ging er op zijn
gemak bij zitten. Het ging toen over
een reis naar Dokkunj- „Mei smoarch
waer en reinwetter", met een zwaar
beladen schip. Hij in de lijn en zijn
vrouw aan het roer met een oude
dikke jas aan.
De Oud Leeuwarder Hendrik Voor
dewind, eens commissaris van poli
tie in Amsterdam, is de schrijver van
dit verhaal.
Maar plotseling stopte hij in zijn
verhaal en keek langs mij heen naar
de overkant, in de richting van de
gevangenis. En ik hoorde hem zeg
gen: „Jo moatte ris omsjen. Der
steat 'n man, die skient jo te kinnen.
Hij stekt syn han op en hij ropt ek
hwat. Mar ik kin it net forstean".
Ik draaide mij even om zag daar bij
de gevangenis iets, wat nu niet be
paald nieuw voor mij was, namelijk
het verwisselen van de privaatton-
nen („tontsje legen") door een aan
tal gevangenen, die we toen nog
altijd eenvoudig „boeven" noemden.
De volle tonnen werden naar bene
den gedragen, waar een „aspraam"
lag, die de lege exemplaren had aan
gevoerd. Dat gebeurde ook al op
die manier, toen ik nog een school
jongen was en er werd toen niet de
minste notitie van genomen.
Maar toen ik dan door die oude
schipper attent was gemaakt op dat
gebeuren aan de overkant, was ik
toch wel heel verbaasd, dat dat
tontsje verwisselen nog altijd op die
zelfde primitieve manier plaats vond
door een aantal boeven, gekleed in
grijze pakken, met van die leren pet
jes op.
HOE MAAKT U HET?
Nog groter evenwel werd mijn ver
wondering, toen ik één van dat
stelletje z'n hand zag opsteken en in
BEUL VAN OMMEN
De „Beul van Ommen", over
wie Oud Commissaris Voorde
wind in dit artikel vertelt, was
eens een beruchte enderwereld
figuur in Amsterdam. Maar veel
Leeuwarders zullen weten, dat
er nog een tweede „Beul van
Ommen" was, een uit Leeu
warden afkomstig individu, dat
eens de scepter zwaaide in het
beruchte kamp. Over deze, in
de „Duvelshoek" bij het Vliet
opgegroeide figuur, gaat dit
verhaal dus niet, de „Beul van
Ommen" die de heer Voorde
wind beschrijft was een gebo
ren en getogen Amsterdammer,
die pas na de oorlog in Leeu
warden belandde - in het som
bere gebouw tussen Keizers
gracht en Blokhuisplein.
mijn richting hoorde roepen: „Com
missaris, hoe maakt u het? Ook al
had deze man geen enkel teken van
herkenning gegeven, dan nog had ik
hem er zo uitgepikt: het was de
Beul van Ommen, de onderwereld-
figuur, met wie ik het in m'n Am
sterdamse politietijd zo vaak aan de
stok had gehad!
Dat hij ook mij had herkend in mijn
schipperstrui en oude pet bewees
wel dat ook hij over een goed ge
heugen beschikte. Maar het toppunt
van brutaliteit was toch, dat dit
sujet, dat vroeger mijn bloed wel
kon drinken, nu lachend informeer
de hoe het met mijn gezondheid
ging! Ik gaf natuurlijk geen enkel
teken van herkenning en draaide mij
weer om.
„Ja" lichtte ik mijn buurman in,
dy man kint my nog üt Amsterdam.
Mar hij wie gjin bestenien".
„Dat nim ik wol oan" was het lako-
nieke antwoord". Oars siet hij der
net".
Verder vond ik het niet nodig, tekst
en uitleg te geven. Ik wou de mor
gen niet bederven met het ophalen
van minder prettige herinneringen,
Mijn buurman vervolgde zijn ver
haal over die „minne" reis naar
Dokkum, maar voor hij er mee
klaar was, stapte Klaas weer aan
boord, en die wilde liefst zo gauw
mogelijk vertrekken. Dus werden
de touwen los gegooid en wij waren
al bij de 1ste Kanaalbrug, toen onze
gastvrije buurman ons nog stond na
te wuiven. Weer en wind waren
gunstig en wij haalden die avond de
Lemmer nog. De volgende morgen
hadden wij het geluk een sleep te
pikken en die bracht ons, na een
eentonige reis van tien uren, weer
naar Amsterdam. De lichten waren
aan de Oranje sluizen al op en die
nacht sliepen Klaas en ik dus weer
in ons eigen bed.
BRUTAAL ALS DE BEUL
Het was een prachtige tocht geweest
van bijna drie weken, die ik mij nu
nog herinner als de dag van gisteren.
Ook al door de merkwaardige ont
moeting met die „oude bekende"
uit Amsterdam en Ommen, die ge
toond had, werkelijk zo brutaal te
zijn als de beul!
Schipper Voordewind met z'n boeier „Dolphijn" op weg naar de vreemde
ontmoeting in Leeuwarden. Bij de mast: Klaas Klos.