VLEIENDE WOORDEN VOOR ONS OUDE ZWEMBAD DE INKTPOT EN HET RATTENNEST •T KLEINE KRANTSJE 10 door J. C. VAN DAM IFF ''(Pluim»i RIJWIELEN De eerste aanblik van Leeuwarden moet voor wie met de auto uit de Randstad Holland via Harlingen, de stad binnen rijden, wel gunstig zijn. Eerst het Europaplein, dat gezien mag worden, dan de deftige huizen langs de Harlingerstraatweg, vervol gens de brede stadsgracht met haar sierlijke bochten, aan weerskanten door hoge bomen omgeven en ten slotte de stoere Oldehove. Ook de nog restende stukken bolwerk in tuinen herschapen, met op de ach tergrond de Prinsentuin, boeit het oog. Dit misschien wel het mooiste hoek je van Leeuwarden verdiende ruim zeventig jaren geleden die naam niet. Hier was men toen al een eindje buiten de eigenlijke stad. Overal was nog weiland, waarin des zomers koeien vredig graasden en de leeu werik jubelend de lucht in ging. Slechts een enkele herenboer had aan het begin van de Marssumerdijk z'n royale woning laten plaatsen. De straatweg had dubbele rijen bomen. Een trammetje naar Mars- sum en 't Bildt reed onder het loof van de bomen door. Waar de Noordersingel uitloopt op de Spanjaardslaan stond in die jaren in de bocht van de gracht het Leeuwarder Badhuis, annex zwem school. Voor mij ligt in deze badin richting een heerlijke jeugdherinne ring, waarheen mijn gedachten nog dikwijls dwalen. Een hoge beschutting in de gracht scheidde het zwemwater van het water, waardoor de scheepvaart haar weg vond. Deze zwemschool werd door ons Leeuwarder jongens „de inktpot" genoemd, omdat bij een duik in het water de bodemgrond nogal zwart te voorschijn kwam. Ook droeg het de naam „het Rat- tennest" omdat nogal eens een rat zich in het water vertoonde. Dat ratten voor de volksgezondheid erg schadelijk kunnen zijn werd niet ter kennis van de baders gebracht. Van de ziekte van „Weil" hoorde men nog niet. Enige jaren later in Singa pore en Colombo las ik echter op muren: „no rato, no plaque", „geen ratten geen pest". CAPERIOLEN Het hoofdgebouw van het badhuis was van steen opgetrokken met een houten waranda van binnen, die uitzicht gaf op het zwembasin. Op die waranda stonden een paar tafel tjes en stoelen. Vandaar kon je ge nieten van de capriolen die de zwem mers in 't water uithaalden. De eigenaar van 't spul was de heer Deutigum uit Groningen. In de badinrichting kon je ook kuipbaden nemen. Hier was de directrice mevr. Ros, huisvrouw van de heer Ros, die als machinist de weltonpomp bediende voor het zuiver houden van het water. Ros, zoals we hem noemden, werd geassisteerd door een badknecht, die Teun heette. Deze Teun had lange jaren in ons voormalig Indië gediend en naar men zei had hij door de tropenzon een klap met de „meelpüdde" had. Beide heren, Ros en Teun waren niet vies van een borreltje en wie wel eens een hartversterkingtje mee nam, kon rekenen op eens een extra'tje, b.v. op één dag twee maal zwemmen. Als abonnee van de zwemschool kreeg ik zwemles van de heer Hijgenaar, die ook gymna stiekleraar was aan de school van de heer Boersma in de Schoolstraat. De eerste zwemles werd gegeven op het droge, zoals dit genoemd werd. Op de waranda had deze manoeuvre plaats. Met brede riemen onder de borst en aan de benen bevestigd, hingen we dan aan een balk op de waranda. We leerden hier de school slag. Op het tellen, een, twee, drie, vier wisten we welke beweging we moesten uitvoeren: knieën optrek ken, weer spreiden en armen en benen uitstrekken. Van de droge les kwamen we aan de hengel. We werden dan aan een touw gebon den, dat bevestigd was aan een stevige hengel. De les op het droge geleerd, moesten we dan in 't water in praktijk brengen. Dan volgde de „losse lijn". Weer aan een stuk touw gebonden waagden wij ons in 't diepe water om daar dan onze zwemkunst te vertonen. De laatste les was het springen van de spring plank, een plank aangebracht zo'n twee meter boven water. Een enkele durfal, sprong er dan al op de kop af. Wij noemden dit: „oppe hassus er in". Wie de lessen goed onder de knie had kreeg een diploma. Het bassin bestond uit drie gedeel ten: het ondiepe, het midden-diepe, en het diepe. Deze verschillende diepten waren door een ijzerdraad boven water aangegeven. Het kon er erg gezellig toegaan, in die inktpot. Tal van ouwe vrienden doemen bij mij op. Ik noem slechts: Henny Snijder, altijd snedig in zijn uitlatingen, de gebroeders Van Duy- sen, Hannus en Rinse, de laatste vertoonde tal van acrobatische toe ren bij het springen in 't water, waaronder de „salto mortale". Ver der herinner ik mij Nunne Schrei- hout en Wiebe van der Berg. Ook kwam de heer Eduard Lampe de zaak wel eens opluisteren. Begaf hij zich te water dan had een hele waterverplaatsing plaats. Hij kon drijven als geen ander en z'n dikke buik stak dan hoog boven het water uit. BIJNA VERDRONKEN Eens moest er in de inktpot iemand bijna verdronken zijn. Een jongen, die de zwemkunst nog niet geheel machtig was begaf zich in 't diepe. Hij schreeuwde om hulp, die geluk kig dadeüjk kwam. Enigszins van de schrik bekomen, beloofde de knaap: „Nou kom ik niet weer in 't water voor ik zwemmen kan! De oude badinrichting is geen lang leven beschoren geweest. Van de kuipbaden werd weinig gebruik ge maakt. De Leeuwarders, in die da gen prefereerden het wasbakje of de tobbe thuis. De inrichting kreeg rond de eeuw wisseling de concurrentie van het zwembad „Groote Wielen" en het was in 1912, dat het spul aan de Singel werd afgebroken. MTA I m*.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1970 | | pagina 10