Het stomme geluk
D ENAULT
II OSIER
'T KLEINE KRANTSJE
4
VOOR
NAAR
j SPANJAARDSLAAN 162
STADSNIEUWS
VAN VROEGER
Lezers klommen in de pen
TRYNTSJE OVER DE HOED
Wie van de lezers van 't Kleine
Krantsje zou iets kunnen vertellen
van:
1. Tryntsje over de hoed, een
markttype, dat over een hoed
sprong, waarbij ze een liedje zong,
dat begon met „Me-zin, me-zin,
me-zin". De rokken waaiden daarbij
wat omhoog - een wel erg beschei
den begin van de strip-tease in
Friesland.
2. Bij ons in Grouw kwam voor
de oorlog een bloemenman met
één arm; hij had een vrolijk uiterlijk
en ik heb me er altijd over verbaasd
hoe handig hij met z'n ene arm een
sigaret kon rollen. Hoe heette hij?
3. Idem een man met kaas, Meyer,
waar woonde die en leeft hij nog?
4. Een „kourkerinder". De man
had de Mulo doorlopen, maar hij
leed aan lupus (neus), zodat hij
geen werk kon krijgen. Hoe heette
hij?
Zuidhorn
Teake Hoekema
Uw vraag betreffende Tryntsje
over de hoed wordt meteen be
antwoord in het hiernavolgende
ingezonden stuk, dat wij toeval
lig juist van een abonnee uit
Den Haag ontvingen. Al verschil
lende malen is deze Tryn over
de hoed in 't Kleine Krantsje
ter sprake gekomen, maar voor
het schrijven van haar levensver
haal weten we veel te weinig
van haar. Hoe heette ze, wanneer
is ze gestorven?
Red. 't KI. Kr.
TRIEN II OVER DE HOET
De minsen hewwe altied fcul moeite
met de geskiedenis. En dat is gien
wonder. Je hewwe een Graaf Willem
I, 'n Willem II en Willem 111 en 'n
Stadhouder Wiiiem I en Willem II
en Willem III en dan oek nog us een
Koning Willem I en Willem II en
Willem III. Al die graven en die stad
houders en die koningen binne fe
mielje van mekaar. Wud er mar us
wies uut. So'n baantsje blieft in 'e
femielje; 't gaat sogeseit bij erfop
volging. As de ene dood gaat, staat
er alweer 'n ander klaar. Nou fraag
ik mie af: su dat bij straatfiguren
oek soa weze. Mar ik hef nooit
hoord van Pang I en Pang II en
Jentsje Tit I en Jentsje Tit II. Die
schiene dus na hun dood onver-
fangbaar te wezen. Nou ja, Jentsje
had gien soan, mar Pang toch wel.
En nou Trientsje. Menheer Schou-
stra schrieft in 't Kleine Krantsje
van december '69 over het drama
van Trien over de hoet en hij het
har hele stamboom uulsochl. Mar
ik fien daar gien Trien in. En toch
mut er een eerdere Trien over de
hoet weest hewwe, al is het dan
gien femielje van dizze. Want dizzc
komt pas in 1921 in Liwadden.
Mar in mien jonge jaren, dat war
soa om en de bij 1895, hadden we
oek 'n Trien over de hoet. 'n Niet
soa groat frouwtje, wel netsjes in
swattc kleren; 'n blozend gesichje,
'n paar doffe, wezenloze ogen. Dat
aangaande kon ze wel wat faak in
't romerke kieke, mar dronken he
'k har nooit sien. Ze had een platte,
swarte gladstrooien hoet op met
een brede rand, soa 't de skippers
vrouwen in die tied oek droegen.
En die hoet lei ze op 'e straat, se
trok met beide hannen har rok wat
omhoog, nam een anloopke en dan
sprong ze met 'n hupke over de
hoet, liep even deur en dan keerde
ze om en sprong weer en daar song
ze langsaam bij, met een bitsje een
triestig geluud, dat nog niet iens
onarig klonk: „Schoon beste men
sen is de schepper aller dingen,
Schoon ook het bed, waar geen
flooien op springen.... ('t Spiet mie
mar fedder herinner ik het mie
niet). En 'k meen, dat ik oek wel
us hoord hef van: „Apolonia, Apo-
lonia, Apolonia sijt gij". Sc reisde
oek de merken wel af. Bij de Bu-
tenpostemer harddraverij, ieder jaar
end-augustus, sutelde se met luci
fers. Daar is se, 'k denk omstreeks
1900, doadreden.
Liwadden het dus, soa 't skiend,
twee Trienen over de hoet had.
Fan Trien II speurde menheer
Schoustra de hele tragische levens
loop na. Mar wie weet er meer van
Trien I, die van vóór 1900?
'k Sei ut al. Geschiedenis is een
lastig fak. 't Kost evenfeul moeite
om de Trienen, as om de Willem's
uut mekaar te houden.
Den Haag
W.K.
Inderdaad werd Ouwe Tietsje
ook wel Trien over de hoed ge
noemd, maar dan ten onrechte,
de enige, echte en onvervalste
Trien over de hoed was het wief-
ke waarover U schrijft en die
ook de heer Hoekema bedoelt.
Ook de aanduiding Brande-
wientsje werd vaak ten onrechte
voor Ouwe Tietsje gebruikt.
Brandewientsje was een andere
schilderachtige figuur, die in de
Duvelshoek aan het Noordvliet
heeft gewoond.
Red. 't KI. Kr.
DE REGENBOOGSTEEG
Wie, neskierig maakt deur ut Straat-
namenboekje van de heer Dolk, wc-
te wil, waar in de Kleine Kerkstraat
krekt de Regenboogsteeg uutkwam.
die gaat daar us poalshoogte nim-
men. Teugenover de Bagijnestraal
(waar helaas oek al niet feul meer
van over is) komt-ie foor 'n raadsel
te staan. Op no 25 folgt daar no 35.
Nou, en dat raadsel is de Regenboog-
steeg; de oplossing d'r van, bedoel
ik. Tussen die twee nommers in was,
en is nog, de steeg; soawat een
meter breed. En daar laggen 4 wo
ningen an, n.l. no. 27, 29, 31, 33.
Soa kwam in 'e KI. Kerkstraat hel
huus voorbij de steeg an no 35. Je
mutte d'r mar op komme, hè?
Den Haag
YPE VERDRIES
W.K.
Gaarne wil ik even reageren op
„Ypc Verdries", onder: Lezers
klommen in de pen. Ik heb op het
Groot Schavernek gewoond van
augustus 1908 tot april 1929. Ik
woonde op no. 13, naast ons was
gevestigd een verhuurder van hand
karren genaamd Dijkstra, voorheen
Schuurmans en dat was vermoede
lijk in pand no. 15. Daar weer naast
LEEUWARDEN - TELEF 05100 - 20043 j
waarschijnlijk op no. 17 was een
klein winkeltje waarvoor een hoge
gele bakstenen stoep lag. Voor het
raam stonden flessen met zuurtjes,
rechts van het raam de winkeldeur
die bij het openen een luide bel
deed klinken. Ik herken op de foto
in 't Kleine Krantsje nog goed de
heer Y. Verdries. Ik kan niet pre
cies zeggen of het een kruideniers
zaak was of iets anders. Voor mij en
de hele jonge jeugd was het „Het
snoepdiske van Verdries". Wij moch
ten daar onze zondagscent versnoe
pen, wat wij, mijn broers en ik
trouw deden. Op de verste hoek
van de toonbank vanaf de straat
deur berekend stond een grote bak
oud en arm gelijk was en misschien
vanwege gewetenswroeging dat ik
ook wel „Blauwlichtje" had geschol
den klapte ik mijn botje in de hand
van die oude man, zei astublieft en
huppelde weg met het prettige ge
voel ook eens een goede daad gedaan
te hebben.
Naast Verdries kwam eerst nog het
smalle pakhuisje van Bergstra of
Bergsma (Pijpenplaatje) ik kwam
daar ook wel om een kooltje voor
de stoof voor mijn moeder te halen.
Pas daar weer naast kwam Wijtzes
(Wietzes). Af en toe veranderde
die kapperszaak van Wijtzes in een
kroegje van Wijtzes. Soms was het
dan tevens een veerhuis voor de
met glazen deksel. Een keur van
snoep was daarin uitgestald. Duimp
jesdrop, mangelblokjes met sausjes
erop, oranje en witte cocosblokjes
te veel om op te noemen. Ik vond
de heer Verdries maar afschuwelijk
rijk met zo'n grote bak met lekkers.
Eens kreeg ik een botje (halve stui
ver), van wie weet ik niet meer, ik
holde naar Verdries om mijn kapi
taal in snoep om te zetten. Verder
dan de stoep kwam ik niet, want
daarop stonden een oude man en
vrouw. Mijn indruk was dat zij over
legden iets al- of niet te kopen. Ik
herinner mij dat wij kwajongens
deze stumpers vaak uitscholden
voor: „Blauwlichtje". Liit medelij
den bewogen omdat mijns inziens
een stukje brood, geef ze gauw een
stukje anders gaat zij dood". Op een
dag komt mijn moeder de keuken
binnen en zegt ontsteld: „Helder
zijn vrouw is plotseling overleden".
Zij was zo jong nog maar 35 jaar.
Wij allen waren diep onder de in
druk. Maar ik vond toen 35 jaar al
knap oud. Wist ik toen dat het
leven zo snel gaat. Ik hoop dat me
vrouw Kerkman er iets aan heeft
van het weinige dat ik nog weet.
Rotterdam
Th. Ettema
„Het geld ligt op straat" hoort men wel eens zeggen. Dat zal deze meneer
Van Willigen zeker gedacht hebben, toen hij in 1927 in het Amsterdamse
Vondelpark het lieve sommetje van veertienduizend gulden vond. Hoewel er
ruimschoots ruchtbaarheid aan de vondst gegeven werd is de eigenaar nooit
komen opdagen. Driejaar later, in 1930, kon de gelukkige vinder het bij de
politie afgegeven bedrag in ontvangst nemen - veertien mille plus de rente
over die driejaar. Het geld ligt op straat!
boten die in het Schavernek aan
legden. Wenst mevr. Kerkman meer
te weten, dan verwijs ik haar naar
een oudere broer van mij, nog wo
nende te Leeuwarden, tel. 05100-
22724.
Na Y. Verdries kwam de heer Hel
der die winkel overnemen. Laatst
genoemde heeft er niet zolang in
gewoond. Helder stond steeds 's
winters bij sterk ijs in een praam in
de stadsgracht tegenover de Flisa-
bcthstraat warme chocolademelk te
verkopen. Wij riepen hem wel na:
„Hete melk en kouwekoek". Wc
zongen hem ook wel toe: „Helder
in de kelder, boter bij de vis. Kaatje
doe de deur eens open, kijk eens
wie d'r is. 't Is een arm meisje om
FELLE BRAND
Hedenochtend tegen halftien steeg
een dikke rookpluim boven onze
stad op. Met de seconde werd zij
dikker en spoedig dreven groote
intens-zwarte wolken langs den
Noordelijken hemel. Inmiddels ging
langs de telefoon het alarm: Brand
Heer Ivostraatje.
Op den hoek van de Groote Kerk
straat 5 en Heer Ivostraatje staat
een pand, waarin gevestigd waren
een magazijn van chemicaliën van
de firma B. Hattema en Co., een
rijwielherstelplaats van F. Schaap,
terwijl de bovenverdieping wordt
bewoond door mej. Bos, coupeuze,
werkzaam bij B.J. Voss en Zoon.
Beneden was brand uitgebroken in
de werkplaats van den motorherstel
ler Schaap. Een benzine-soldeerbout,
waarmee hij bezig was, was in brand
geslagen. Schaap wierp het branden
de werktuig weg en ging er op uit
om zand te halen. Toen hij terug
kwam, was de met benzine ge
drenkte vloer reeds fel aan het
branden, zoodat het niet meer mo
gelijk was het vuur te stuiten. De
vlammen lekten al aan het magazijn
van de chemicaliën, waarin niemand
aanwezig was. Een der firmanten,
de heer Schaap, was pas uitgegaan
om een bestelling uit te voeren en
kon zich niet begrijpen dat hem
vijf minuten later in de stad werd
verteld, dat zijn zaak in brand stond.
Op het oogenblik, dat een politie-
slangenwagen aanrukte, sprongen
zoowel aan de Groote Kerkstraat
als in het Heer Ivostraatje de ruiten
van het pand en geweldige vlammen
sloegen naar buiten en wel zoo he
vig, dat de verf van de kozijnen van
het huis van dokter Westerhuis,
hetwelk aan de andere zijde van het
Heer Ivostraatje grenst, begon te
blakeren en de groote ruiten knap
ten.
Onder leiding van inspecteur Gorter
werd het vuur met twee slangen op
de waterleiding bestreden. Kort
daarop rolde de brandweer nog drie
slangen uit, waarmee zij aan de
achterzijde de vlammen aanpakte.
Want ook daar was het gevaar niet
denkbeeldig. Het brandende huis is
n.l. aan drie zijden ingebouwd en
een van de huisjes was reeds gaan
branden.
Huisraad werd hier en daar reeds
uitgedragen; de buren liepen zenuw
achtig door elkaar, mej. Bos stond
te schreien toen zij de verwoesting
in haar woning aanschouwde; dit
alles gaf, aan den voet van de Olde-
hove, een beeld van een ouder-
wetschen brand. Doch de brand
weer was op haar qui vive. Zij be
perkte het vuur tot het onderge
deelte van het pand, dat dan ook
finaal uitbrandde.
De burgemeester, jhr. mr. J.M. van
Beijma, en de commissaris van po
litie, de heer W.F.M. Wesser, sloe
gen een oogenblik het blusschings-
werk gade.
Uit de rijwielherstelplaats werden
later, toen het nawerk van de brand
weer begon, twee motorrijwielen
gehaald, die natuurlijk totaal waren
vernield.
Wat het pand betreft, dat toebe
hoort aan de heeren J. de Roos en
J. van Akooy, wordt de schade
door verzekering gedekt bij de On
derlinge Brandwaarborg Maatschap
pij voor de gemeente Leeuwarden.
(1936)