LET WEL DE LEVENSGEVAARLIJKE AVONTUREN VAN NADDUS HOOR: HET SIGARENMAKERSKOOR 9 OP HET PLEIN VAN HET PALEIS VAN JUSTITIE ALHIER. HET WONDER SCHOONE DIKKE KINDJE. VADER, MOEDER, ELKE VRIEND OF VRIENDIN VAN SCHOONE KINDEREN, KOME DEZE ZUIGELING ZIEN. DEZE KLEINE MARIE, GEBOREN TE MIDDELBURG, IS NOG GEEN 11 MAANDEN OUD EN WEEGT REEDS 51 POND, DAARBIJ HEEFT ZIJ MOOI KRULLEND HAAR, ZOODAÏ ZIJ MET REGT DE PAREL DER ZUIGELINGEN MAG GENOEMD WORDEN. MEN KOME EN ZIE HAAR FRAAIJE KLEINE HANDJES EN VOETJES EN HARE DIKKE GEPLOOIDE BEENTJES EN ARMPJES, ZOO NEME IEDEREEN VRIENDELIJK LACHJE VAN HAAR MEDE. STADSNIEUWS VAN VROEGER t Icecit iedereen BELEEFDHEID IS DE KUNST OM VEVELENDE DINGEN TE DOEN, ASOF HET LEUKE DINGEN WA REN SUNIGHEID AS DE BOOIEM AL ZICHTBAAR IS KOMT TE LAAT ER IS ALLENIG GELUK IN 'T BESEF DAT JE WAT TOT STAND BROCHT HEWWE, HET HENRY FORD ES SEIT. DIE MAN HAD GELIEK! AT JE NERGES ENTHOUSIAST VOOR WUDDE KANNE, BINNE JE EEN MIDDELMATIG MAN VAN EEN SOOD APPELS IS AL LEEN DE SKIL SUUR, AT JE ER DEURHEEN BIETE, BLIEKT IE TOCH NOG SOET TE WEZEN yty r De trouwe lezers van 't Kleine Krantsje wete misschien nog wel, wie mien buurman Naddus is. Res pectievelijk ex-koloniaal, rustend skuunlapper en heden ten dage een nog altied vitaal-AOW'er, die, op advies van prediker" het goede des levens nog altied met volle teugen geniet. „Want", seitNaddus, „dat is mien deel". Verders is hij de man, die over sien al of niet werkelijk beleefde levens gevaarlijke avonturen, su boeiend vertelle kan, dat je het voor je eigen ogen gebeuren sien. En altied weet hij sich op 't nipperke te redden, dank zij sien koelbloedigheid en iezeren senuwen. „Soa hew ik eris in een héél beroer de situatie verkeerd" begon Naddus laatst. We hadden indertied dik hei bel met de Atjé-ers in Noord-Su- matra. We wudden 's nachts geregeld in ons kamp anvallen, deur één of twee van die swarte doerakken, die dan een paar van onze mannen met hun kris deurboorden en dan as een schaduw su vlug weer in het oer woud verdwenen. De kapitein see: „dit kan su niet langer. Der mut een voorpost komme op 500 meter van onze tenten. Vrijwilligers voor!" Ik see: „Hieroo kapitein, ik bin jou man". Docht ik wel, see ie. Kiek Naddus, see de kapitein, as 't nou skiemer- avond wudt, dan gane jou der hene en jou waarschouwe ons tiedig as der onraad is. Ingerukt mars!" 's Avonds gong ik naar mien voor post, gong op mien buuk leggen en hield mie doodstil, 't Was volle maan, ik had dus een vrij goed uutzicht. 'k Had der een goed uurke leit... daar hoorde ik wat schufelen; as WAAGHALZERIJ Drie jongens van 9 en 11 jaar, A. Houkes, Hulstbuurt, J. van Asperen, Steffensbuurt en B. van der Veen van 't Zuidvliet, nauwelijks uit school, waagden zich gistermiddag aan den Oostersingel op het ijs van den vijver, welke nog maar voor een deel met ijs was bedekt. Alle drie zakten er door. De eerste werd on middellijk gered, doch de beide andere jongens verkeerden spoedig in levensgevaar en zouden onge twijfeld verdronken zijn, als niet Sipke Hoekstra gekleed te water was gesprongen om de jongens de reddende hand te reiken. Bewuste loos werden beide uit het water gehaald en naar een schoollokaal gebracht, waar agenten en burgers de kunstmatige ademhaling toepas ten. Dokter Tromp kwam later hen te hulp en toen de jongens weer bij kennis waren (wat voor één langen tijd duurde) werden zij per brancard naar huis gebracht. (1920) sloop der wat naar mie toe. Met, dat ik voorzichtig mien kop optil, daar ston ineens as uut de grond opkomen, een reusachtige zwarte nikker voor mie. Ik sprong op... Hij gooide sien speer, die op enkele milimeters langs mien kop zoefde. Hij trok sien kris, ik mien klewang en soa stonnen we een tiedsje teu- genover mekaar, ieder wachtend op een gunstige gelegenheid, mekaar over de kling te jagen. Soas ik zei, 't was een reusachtige lange en gespierde kerel... Sien lip pen had ie optrokken as een hon, die biete sal, ik sag een spierwit roofdieregebit en sien ogen gloei den van moordlust. Ik docht een ogenblik: „Nou Naddus, dou suust de Oldehove wel nooit meer terug- sien". Maar ik liet vansels niks blieke en bleef ieskoud. Toen hij langsaam naar mie toe sloop, sag ik mien kans skoon. Mien klewang swiepte deur de lucht en ik trof hem precies op sien strot. „Lekker mis!!" riep die knul. Ik liet mie even overbluffe en streek met mien vinger over de klewang. Der zat bloed an. „Bestaat, niet" see ik. „Ik zag mien klewang links in dien hals verdwie- nen en der rechts weer uutkommen. Dus... „Toch lekker mis!" hield ie vol. Toen sei ik: „soa, mis he? Schud dan eris met dien kop". Kiek, dat had die vent nou niet doen mutten. Want toen ie het wel deed, rolde sien kop vanne romp". Ik had dus wel degelijk goed mikt. Seit ie oek nog lekker mis". Die sufferd. LIWADDER AL EENS EERDER HEBBEN WE IN 'T KLEINE KRANTSJE GESCHREVEN OVER HET SIGARENMAKERSKOOR, HET ZANG KOOR VAN DE LEEUWARDER SIGARENMAKERS, DAT IN DE TWINTIGER EN DERTIGER JAREN ZOVEEL SUCCESSEN OOGSTTE. DANK ZIJ ONZE ABONNEE, DE HEER S. GRIJPSTRA TE LEEUWARDEN KUNNEN WE NOG EEN FOTO REPRO DUCEREN VAN HET KOOR, GEMAAKT IN 1928. DE NAMEN VAN DE GEPORTRETTEERDEN ZIJN OP TAFEL GEKOMEN DOOR MEDEWERKING VAN ONZE ABONNEE, DE HEER J. LUCAS TE AMSTERDAM. DAAR GAAN WE: VOORSTE RIJ VAN LINKS NAAR RECHTS, A. KOOPMANS, B. NOORDHOF, C. VAN DER VELDE, J. DE VRIES, OP HET KLAPSTOELTJE DIRIGENT KERST MOEENAAR, W. BRINK, POSTUMA, G. VAN DER LEEST EN D. HOOGSTRA. OP DE TWEEDE RIJ: D. TERPSTRA, U. DE BOER („DE BAAS"), TJ. POL EN P. LUCAS. OP DE DERDE RIJ: F. HOPPE, O. SCHAAFSMA, N. SMIT EN H. HOOGSTRA. HELEMAAL ACHTERAAN: J. VAN WIER, J. SEPP EN W. VAN GELDER. VERGISSEN WE ONS NIET, DAN IS JAN VAN WIER DE ENIGE VAN DEZE HELE PLOEG SIGARENMAKERS VAN RUIM VEERTIG JAAR TERUG, DIE NOG ALTIJD IN DIT VAK IS - WE KUNNEN HEM NOG DAGELIJKS Z'N SIGAREN ZIEN DRAAIEN IN ZIJN MINUSCULE WERKPLAATSJE AAN DE WOLVESTEEG.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1971 | | pagina 9