HERINNERING AAN DE KESSLERS
VAN DE WIRDUMERDIJK
5
DOOR
MR. J. S. BIJL
Vileine Ï^Cranteje leeet iedereen
Men zou over het talent van een
Marcel Proust moeten beschikken,
om, zoals hij in zijn prachtige oeuvre
„A la recherche du temps perdu",
het verleden tot leven te brengen.
Als geen andere weet deze grote
auteur in een niet gemakkelijk maar
toch prachtig Frans personen en
toestanden uit zijn jeugd te doen
herleven op een wijze, die ons met
diepe bewondering vervult. Slechts
grote schrijvers als hij verstaan de
kunst om beschrijvingen van de
dingen van alle dag zodanig van een
coloriet te voorzien, dat zij een
ieder boeien, ook al heeft men ze
zelf niet beleefd. Het is daarom
altijd met een zekere schroom, dat
ik U om enige plaatsruimte in uw
blad verzoek als een gedachten-
stroom, opgewekt door een naam
uit het verleden, mij als het ware
noopt over zaken en dingen te
praten, waarvan men zich nauwe
lijks kan voorstellen, dat zij ook
anderen interesseren. Het is n.l.
merkwaardig vast te stellen, dat de
contemplatie alleen niet voldoende
is. Men heeft een innerlijke behoefte
anderen, die in dezelfde tijd en
dezelfde omgeving hebben geleefd,
beelden te laten zien, die als in een
kaleidoscoop, voor het geestesoog
opdoemen. Zoals de reiziger, die
verre landen bezoekt aan een gevoel
van leegte niet kan ontkomen als hij
interessante en mooie dingen ziet
en de indrukken daarvan alleen
moet verwerken. Hij zou dan zo
graag een dierbare vriend, z'n vrouw
of z'n kinderen op hetzelfde ogen
blik deelgenoot maken van zijn
gevoelens.
INNERLIJKE DWANG
Men schrijft dus uit een innerlijke
drang en deze bezigheid zou onge
twijfeld een grotere genoegdoening
geven als men de zekerheid had
zijn „mémoires intérieurs" te bren
gen op een wijze, die elke lezer
moet boeien. Nu dit ongetwijfeld
een discutabele aangelegenheid is,
kan men U slechts erkentelijk zijn
de mogelijkheid te scheppen tot
het afreageren van die drang. Waar
bij dan wel moet worden vastge
steld, dat Uw blad hem zelf levendig
houdt. Vaak ook door wat anderen
schrijven. Zoals bijv. het artikeltje
van de heer W. Kessler uit Australië
(voor mij nog altijd Wim, zoals ik
voor hem blijkbaar nog altijd „oom"
Johan ben) in het K.K. no. 174 van
26 aug. j.l. Als ik me Wim, die ik
nog in de wieg gekend heb, voor
ogen haal, denk ik onmiddellijk
aan zijn vader Philip en diens
broers, zonen van Hein Kessler, die
een zeer gerenommeerde slagerij
had op de Wirdumerdijk. De oude
heer, die, naar ik meen 94 jaar is
geworden, was in de tijd, waarover
ik spreek, al in ruste, met de
schaapjes op het droge. Toen hij in
de 70 was nam hij nog één keer de
leiding van het bedrijf op zich,
omdat t.g.v. de eerste wereldoorlog
één van de drie zoons, die hem
waren opgevolgd, gemobiliseerd
werd. En de oude Hein, evenals de
8 kinderen, die hij grootbracht, 'n
noeste werker, deed het nog uit
stekend, 4 zoons had hij en 4
dochters. De oudste zoon, evenals
hijzelf Hein genaamd, bracht het
als beroepsmilitair tot een hoge
rang in het leger, de anderen wer
den eigenaars en leiders van mid-
denstandsbedrijven. De dochters, op
één na, die ongetrouwd bleef, huw
den alle eveneens in de z.g. midden
stand. Men kan dus wel zeggen, dat
de oude Hein een goede bijdrage
heeft geleverd tot dat deel van de
natie, dat daarvan de ruggegraat
vormt.
Zoals gezegd, dreven, nadat hij zich
had teruggetrokken, drie zoons de
prachtige slagerij, bekend vooral
om haar fijne vleeswaren, die naar
alle delen des lands werden gezon
den. Deze zoons Kees, Jaap en
Philip waren grote, gezonde, sterke
mannen, die in hun, altijd helder
witte jassen ongetwijfeld een bij
zondere aantrekkingskracht uitoe
fenden op de vrouwelijke klandizie.
Lang bleven ze echter niet samen.
Toen zij trouwden gingen zij uit
elkaar. Kees opende een slagerij in
Sneek en verdween daarmee uit
mijn gezichtskring. Philip richtte een
lunchroom op aan de overzijde van
de Wirdumerdijk, waar ik met mijn
moeder wel eens een taartje ging
eten en Jaap zette de traditie voort
in de van buiten groen en wit
betegelde zaak, op de hoek van de
Aytasteeg, met een vergulde osse-
kop boven de deur en de naam
H. Kessler in de vensterbank.
Deze slagerij heeft in mijn jeugd
een grote rol gespeeld, want Jaap,
22 jaar ouder dan ik, trouwde met
mijn zuster, die mij 13 jaar in
leeftijd overtrof en gelukkig nog
overtreft. In de periode, dat ik de
H.B.S. bezocht, mocht ik n.l. in
mijn vrije tijd altijd meehelpen en
het eerste geld, dat ik verdiende,
werd mij door mijn zwager uitbe
taald. Zowel Jaap als Philip werden
door mij bewonderd, niet alleen
om hun grote lichaamskracht, waar
door 'n jongen altijd geïmponeerd
is, maar vooral door de gezellige
ambiance, die zij wisten te schep
pen. Zij hielden er een oubollige
conversatie op na, die hen onder
scheidde van de andere neringdoen
den en hun met jiddische woorden
(er was een tamelijk grote Joodse
gemeente in Leeuwarden) doorspek
te Liwwadders was, evenals dat van
hun zuster Riemie, die met de heer
Rommerts van de Coöperatieve
Drukkerij was getrouwd, van een
bijzondere sappigheid. Zij behoor
den tot het - vrij schaarse - slag, dat
zonder drank gezelligheid wist te
scheppen. Zij dronken nauwelijks
een druppel en dan 'nog alleen bij
bepaalde feestelijkheden. Zij hadden
een hekel aan drankmisbruikers en
hadden een speciale uitdrukking
voor iemand, die te diep in het
glaasje had gekeken. Zo'n man had
„gebettust". 'n Uitdrukking, die U
niet zult vinden in het Alg. Woor
den boek van de Ned.taal, maar die
voor 'n ingewijde niet moeilijk was
te begrijpen. Zij was n.l. ontleend
aan de naam van de oude slagers
knecht Bertus, die tot grote woede
van mijn zwager wel eens met een
stuk in zijn kraag of met de na
weeën daarvan, op het werk ver
scheen. Van deze oude Bertus, 'n
klein verkreukeld mannetje met 'n
kaal hoofd, die gehandhaafd bleef
omdat hij nu eenmaal een goed
hartige baas had, zou net als van
het diakenhuismannetje van Beets,
een heel verhaal te schrijven zijn!
Ik moet mij hier echter beperken,
maar wil U één herinnering aan hem
niet onthouden. Bertus had de op
dracht om het hondje van zijn baas,
een sierlijk teefje met amoureuze
neigingen voor de veel grovere hond
van de buurman, in de gaten te
houden als het werd uitgelaten.
Bertus deed dat met trouwe toe
wijding, totdat zijn aandacht, waar
schijnlijk t.g.v. een te grote offeran
de aan Bacchus, verslapte, de teef
aan zijn aandacht ontsnapte met als
onmiddellijk gevolg een hondsinnige
verbinding met de buurvriend, die
ik niet nader behoef te omschrijven.
Bertus, in paniek, haalde, zo snel
zijn gele klompen het hem veroor
loofden, een emmer met water om
de honden tot een ongedeeld be
staan te laten wederkeren, maar
hij, toch al niet zo vast ter been,
struikelde en met emmer en al viel
hij languit op de Wirdumerdijk.
'n Onbetekenend voorval, maar toch
een gekleurd stukje glas in de kalei
doscoop van mijn reminiscenties,
'n Andere eigenschap, waarom ik
hoog tegen de beide broers opzag,
was hun grote kundigheid in het
hanteren van buks en pistool, op
welke beide wapens zij meester
waren. Zij waren in staat om met
een flobertkogeltje een liggend dub
beltje van een op 15 meter geplaat
ste paal te schieten zonder de paal
ook maar eventjes te raken en ze
schoten elkaar op dezelfde afstand
de sigaret uit de mond, wat mijn
vader altijd woedend maakte, maar
mij, die toen de verhalen van Karl
May las, met grenzeloze bewonde
ring vervulde.
Nog een omstandigheid, waarom ik
mijn zwager Jaap, die in mijn jonge
leven trad, toen ik 'n jaar of 7 was,
adoreerde, was het feit, dat hij een
van de eerste motorrijders in Fries
land was. Ik weet nog hoe vervuld
van trots ik was, als hij op zijn F.N.
met kenteken B61 bij ons arriveerde,
gekleed in leren jas met de pet,
waarop het zilveren A.N.W.B.em
bleem, achterste voren op het hoofd
en leren kappen om de benen.
GEVAARLIJK MONSTER
Zo'n motorfiets werd in die tijd
algemeen nog beschouwd als 'n
gevaarlijk monster. Zó zelfs, dat
toen hij eens, na een verkeerde
manoeuvre over een sloot stoof,
de in de omgeving hooiende boeren
met de schrik in de benen op de
vlucht sloegen uit vrees dat het
onding uit elkaar zou barsten. Mede
aan deze motorfiets is vermoedelijk
door Philip de uitdrukking „Japen"
ontleend, want mijn zwager, die
ook in later jaren een ongelooflijke
doe-het-zelf-er was, zat altijd aan
dat vehikel, dat in het begin van
deze eeuw nog niet zo vervolmaakt
was als de perfecte motoren van
tegenwoordig, te prutsen. Ik stond
er altijd versteld van, wat deze man
met zijn handen tot stand kon
brengen, vanaf kleine huiselijke re
paraties tot het inbouwen van een
motor in een boot en het niet on
verdienstelijk boetseren van beelden
toe.
Au fond was hij, die ik altijd een
van de aardigste en beste mensen
heb gevonden, die ik ooit in mijn
leven heb ontmoet, veel meer een
kunstenaar dan een koopman en
daardoor geen neringdoende, be
zield met het enthousiasme om een
zaak als de zijne uit te bouwen of
te doen floreren. Hij was ontegen
zeggelijk een harde werker, steeds
bezig, maar niet altijd met de din
gen, die voor de zaak nuttig waren.
Reparaties, die hij zelf verrichtte,
uit zuinigheid, maar ook omdat het
hem plezier verschafte ze te doen,
kwamen per slot niet ten goede van
zijn onderneming, omdat daar het
oog van de meester te vaak ontbrak.
U begrijpt nu, dat het door Philip
ontworpen werkwoord „Japen", dat
Wim Kessler in zijn stukje gebruikte,
Verder lezen op pagina 9
Op deze foto van de Friesche Scherpschuttersbond in Leeuwarden met leden van de Schietvereniging Wilhelmina, Hertog Hendrik en de Buitengewone Vrijwillige Land
storm zien we de heer Philip Kessler, voorzitter van de Bond, in het midden op de voorste rij naast burgemeester Jhr. Van Beyma in het lichte costuum. Andere bekende
Leeuwarders op die voorste rij: de heren, Dronrijp, Schrik, Gosses, Bruinsma, Van Weideren baron Rengers, De Bruin en Draaisma. Deze foto is gemaakt in 1926.