OUDE BINNENSTAD [ET WAS f Vileine 3£rantóje leeót iedereen gracht, waar nu de Sint Antho- nystraat is een brouwerij, een bakkerij en een voorraadschuur. Geen eeuw later werd het kloos ter al ontbonden, de nonnen trouwden en langzaam maar ze ker wisten de jaren de herinne ringen aan het kloosterleven uit. Niets, letterlijk niets bleef er van bestaan, behalve de naam: het naambordje moet nog boven het schilderachtige, overwelfde steeg je hebben gestaan, dat de Bagij- nestraat eertijds met het klooster verbond, maar ook dat is nu verleden tijd. Het steegje is er gelukkig nog wel, maar gemak kelijk te vinden is het niet: een deur sluit het van de buitenwe reld af. En wanneer straks ook dat laat ste woninkje verdwenen is, be staat het Bagijneklooster alleen nog maar op papier en zal er ook door dit erfstuk van het verleden een streep moeten worden ge haald. ROVERKE EN VERSTOPPER- KE Vóór de eerste wereldoorlog wer den de huisjes van Bagijnekloos ter en Kalksteeg onbewoonbaar verklaard, maar jaren lang heb ben er nog mensen in gewoond en werd er verwoed „roverke en verstopperke" gespeeld door een dankbare jeugd, die wel eens het gevoel moet hebben gehad, dat dit hele doolhof van straatjes en stegen alleen ten gerieve van haar was aangelegd Nog denken de ouderen met weemoed trug aan deze jeugdro- mantiek, nog gaat er een rilling door hen heen, wanneer ze de schemeravonden in herinnering roepen, waarop de jongens zich tussen de zuinig verlichte wo ninkjes schuil hielden in tien tallen duistere hoekjes en gaten. „Er zijn geen rovers meer in 't bos-bos-bos!" klonk het dan en van alle kanten dreigde het ge vaar, want de invals- en uitvals- mogelijkheden van het Bagijne klooster waren niet gering. Wie de vlucht nam door de wijde Kalksteeg kon zijn tegenpartij later achter de rug verschalken door het nauwe steegje in de Ba- gijnestraat of door Rochebrune- steeg naast de meisjes h.b.s., of zich schuil gaan houden in de woelige Ruitersteeg of op de Kaatsbaan, die pal tegenover de Ruitersteeg lag, waar nu de achteringang van het politiebu reau is. Bij het dreigende gevaar van verscholen kameraden kwam soms de angst voor de nukken van ouderen: wie zich ophield in de Ruitersteeg moest niet in con flict komen met de rauwe gasten van het logement op de hoek van die steeg, die geregeld heibel maakten in de keet en er wel voor zorgden, dat de „Kleine Kazer ne" geen kans kreeg op een goede naam RUWE KLANT Ook in het Bagijneklooster zelf woonde een ruwe klant, een koeiendrijver, die in zijn leefwijze beslist niet het vrome leven van de vroegere kloosterbewoners tot voorbeeld nam. Hij dronk een stevige borrel en de jeugd bleef wel uit de buurt van zijn huisje, wanneer het bekende gerucht van krakende tafelpoten naar buiten drong. Maar verder woon den er nette, oppassende mensen in Bagijneklooster en Kalksteeg, al was elke gedachte aan luxe er vreemd. Op de hoek, waar de Kalksteeg zich naar Het Bagijneklooster omboog, was het snoepwinkeltje van de weduwe De Vries, die Turfbrietje werd genoemd en voor een cent of een „nutske" de heerlijkste spinnekoppen ver kocht. Haar grote concurrente was „moeke Castelein", die niet in de Kalksteeg woonde, maar haar handel dreef in dei Zak, precies aan de andere kant van de Bollemansteeg, welke straat de twee partijen als een niemandsland van elkaar ge scheiden hield. Moeke Castelein had een "piepke in 'e keel" Het oude Diaconessenhuis in de Bagijnestraat met gevelstenen in de pui: anno 1654. Links de Kalksteeg met de bloem van Leeuwarden. wanneer ze wat wou zeggen, drukte ze haar hand op de keel voor haar klanten altijd weer een verrassend gebaar. GEURENDE MESTVAALT De stalhouderij van Herman Schaap, die later door de gebroe ders Poelsma overgenomen werd, had op de hoek van de Kalksteeg en Bollemansteeg een paarden stal en soms een flink geurende mestvaalt ervoor. Een eindje ver der had de metselaar Muizer zijn arbeiderspension, waarvan de deur altijd open stond voor Duit se stucadoors. Maar de belangrijkste en meest opvallende bewoner uit deze toe gangspoort tot het oude Bagijne klooster moet toch Gladder zijn geweest Gladder de ijscoman.. Hij kwam uit de Jordaan, hij maakte zijn ijsjeS zelf en bracht ze ook zelf aan de man: 's zomers koud en 's winters warm Gladder staat al lang niet meer met zijn karretje onder de Waag, Turfbrietje en moeke Castelein zijn niet meer in het land der levenden, de Paardenstal van Schaap is opgeruimd, de huisjes van de Kalksteeg zijn gesloopt, van de woninkjes van het Bagij neklooster rest er nog maar één. Eén (wat gemoderniseerd) huisje uit de dubbele rij bescheiden wo ninkjes met lage deurtjes en kleine, hier en daar van luiken voorziene raampjes, die ook nog na de onbewoonbaarverklaring vele tekenaars inspireerde. NIEMAND WEET HET Niemand weet of het er nog tien jaar zal staan, nog vijf of niet eens meer een jaar. Maar eenmaal zal ook hier de sloper komen en deze laatste tastbare herinnering ontroven aan dit typische hoekje van oud Leeuwarden. Precies vijftien jaar geleden schreef Fenno Schoustra, de redac teur van t Kleine Krantsje, een reeks artikelen over bepaalde hoeken van het oude Leeuwarden. Het is nu, zoveel later, interessant te lezen, hoe zijn visie was. Belangwekkend is ook te constateren, wat er sindsdien allemaal veranderde.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1973 | | pagina 7