MET SIEN VIEREN ANNE STOK EN DAN RIEDE MAAR HARDRIJDEN IN VROEGER TDD 8 Sipke kon goed riede. As jonge had ie vaak metdaan met hadrieden voor jonges. Dan was Sipke een vuul jonkje. Dan kon ie oergremietig wudde as ie niet winne kon. Sipke had soms nog wel es last daarvan - van die gremietigheid bedoel ik - as Martha, of wie dan oek, niet daadlik snapte wat ie bedoelde. Overigens was Sipke - en dat hew ik alles eerder zet - een best mansje. Et was te begriepenfdat toen er ies was en de grachten dicht laggen en er gien stanfriesboten meer deur konnen om et ies kepot te maken, Sipke zien hat open en dicht gong toen overal banen veegt wudden. Niet alleen de grachten in en omme stad maar oek de Dokku mer Ee, De Bonkevaart, De Grote - en Kleine Wielen. De Greurts en De Potmarge en De Harlinger Trekvaart hadden al mooie banen. Sipke zat dus op hiete kolen - om et zomaar es te zeggen - of et vriezen bleef. Et bleef vriezen. De zundag kwam en et was mooi weer. Niet te koud. hast gien wien en zonnig. Mooier weer konnen ze hast niet hewwe om een tocht te maken. Meessen. meessen, wat een mooie dag wud dit. nep Sipke uut. Hij ston in zien gebreidene onderbroek en gebreidene bust- rok voor et raam. Hij had et lancaster gedien omhoog trokken en keek naar buten, komst er oek uut. Mar tha Martha kwam oek uut de echte lijke bedstede en gong naar de keuken om zich te wassen. Sipke had zich van te voren al wat nat maakt. En toen beide ankleed waren en een stukje brood eten hadden met een paar kopkes thee derbij, duurde et niet lang of daar stonnen Gosse en Griet voor de deur. Zo. daar binne we. zei Griet. Binne jimme klaar Ja. Sipke en Martha waren klaar. Wat hest nou zei Gosse toen ie Sipke met een lange stok manouvreren zag. Wat mut dat. We riede dit keer anne stok. zei Sipke. Ik ried vooraan, dan komt Martha, dan Griet en dou achter. Dan riede we mooi geliek op. begriepste ven'olgde Sipke. Nou. dat was vanzelf goed. Onderwiels was et viertal bij de Noorderbrug ankomen. Oppe gracht was et al een drukte van jewelste. Wat een meessen Et leek wel of heel Leeuwarden uutlopen was. Skaatserieders, baanvegers en jonges met buskes met steken. Vedder kienders met sleedsjes of op een paar skaatskes van een ouder broerke of zuske en dan maar achter een ouwe stoel skarrele. En wie niet riede kon die ston oppe wal naar al dat beweeg oppet ies te kieken. Sipke en Martha en Gosse en Griet zaten oppen bankje om de skaatsen onder te bienen. Even later stonnen ze alle vier oppe skaatsen. En daar gangen ze. Anne stok. Sipke voorop, met de neus inne wien, zogezeid. dan Martha, dan Griet en dan Gosse. Et ies oppe Dokkumer Ee zag er mooi uut. Et was had ies en hast gien skeuren. Och. wat was dat een fijn rieden, zo met zien vieren anne stok. Ze reden de Dokkumer Ee op in de richting van Snakkerburen. Ze reden de sukereifebriek en de houtmolen voorbij en toen ze bij de Bonkevaart kwammen, reden ze die op inne richting van et Tolhuus. Ze gongen et Tolhuus voorbij tot an de eerste hoge brug. Bij de hoge brug ston een iestentsje en daar kochten ze een kopke warme sukelade met een timpke ouwewievekoek. En toen ze dat opsmikkeld hadden gongen ze onder de brug (vervolg van pag. 7) 7> uit: "Dat is één Engelschman". Castelein begreep, dat dit betee- kende: "Straks de tweede Doch onze kleine Fries was dien dag bijzonder goed op dreef, zoodat, toen hij en Pieter Bruinsma op de streep stonden en deze riep: "Do scilst d'r óf' hij begreep, wat er op het spel stond. In twee ritten werd Bruinsma glansrijk geslagen en zoo ging het dien geheelen dag. Geen der tegenstanders had ook maar een schijn van kans. Ook op v.d. Berg, den premiewinnaar, behaalde hij in beide ritten een grooten voorsprong. POVER FIGUUR Men zal vragen, hoe het kwam, dat deze rijder, die toch onder de eersten van zijn tijd gerekend moet worden en eenige jaren aan de spits heeft gestaan, op de Internationale Wedstrijden op de Groote Wielen, die toch ook in dien tijd zijn gehouden, zoo'n pover figuur sloeg. Dit was te wijten aan een toevallige om standigheid, die weer verband houdt met de rijderij te Amster- deur en vervolgden langs de besneeuwde velden hun tocht. Op een gegeven ogenblik riep Gosse. dat ze 'even stoppe musten. Wat idder, zei Griet. Ik mut zo nodig, ik mut even ute broek, zei Gosse met een benauwd gezicht. Hoe krijst et voormekaar, zei Griet. Here, here, dou hest oek altijd wat. Hast dat nou niet doen kannen toen we bij Sipke en Martha waren Toen voelde ik et niet. zei de gekwelde. Ja. nou, ik weet et oek zo gauw niet, repliceerde Griet, d'r is hier niks, gien dam, waarover eerst nog het een en ander. De Amsterdamsche banen wa ren in het Vondelpark. In verband met de vorm van de vij ver was de baan eenigszins krom, zoodat men op het eene eind staande, het andere eind van de baan niet kon zien. In het midden van de baan was daarom nog een derde "wip" geplaatst, om de seinen van het eind der baan gegeven, door te geven. Wie vóór den wind de lange buitenbaan kreeg, had dus in den wind op de kortere binnen baan, en verkeerde daardoor in een aanmerkelijk gunstiger posi tie dan zijn tegenstander. De strijd, die 20 dec. 1879 plaats had, en die door 74 rijders werd gevoerd, werd ten slotte door Castelein gewonnen. De 200,- kon hij onmiddellijk in ont vangst nemen. De premie van 60,- ontving Arie van den Berg. Dat het te Amsterdam weer extra snel gegaan was, mag blijken uit een uitdrukking van dezen Van den Berg, die Castelein steeds heeft onthou den: "Ik dacht, toen we een klein struuk of boom. Weest wat. zei Martha, gaan daar zitten. Daar achter dat hek. Hou de skaatsen maar an, de must er maar even heen klune. Dat liekt mij het beste. En zo zat Gosse even later achter het hek met et gat bloot ute wien en inne zon met vijf graden vorst en de iesmuts op. Et duurde wel even voordat Gosse klaar was. Ik had van die knoffelige hannen, zei ie. Ik kon de knopen hast niet dicht krije. Waar gaan we nou eigelken hene Waar wuust nou eigelken naar eindje weg waren en jij de lange baan had, krabbel nou maar aan; maar toen je de halve baan had, had je de verin en daar vloog je heen." Beide rijders verschenen ook te Utrecht en wonnen daar weer de prijzen. Castelein werd eerste, Van den Berg tweede. Deze Van den Berg was een zeer vriende lijk en voorkomend man en lichtte Castelein voor bij het kiezen van reisgelegenheid, enz. bij zijn reis den volgenden dag naar Edam. Wederkeerig beloof de Castelein hem zijn steun, als Van den Berg een week later naar Friesland zou komen om op de Groote Wielen mee te rijden. AFSPRAAK En het was deze belofte, die de oorzaak was van zijn falen bij die groote wedstrijden. Getrouw aan de afspraak stond Castelein den morgen van den grooten dag aan het station te Leeuwarden om Van den Berg af te halen. De trein kwam met een aanzienlijke vertraging aan, en het bleek, dat Van den Berg niet was meegekomen. Was de toe, Sipke vervolgde Gosse, toen ie weer wat bijkomen was. We riede gewoon deur tot we uutkomme bij de Potmarge en dan riede we zo weer oppe stad an, zei Sipke. En zo vervolgde ons viertal, zonder verdere oponthouden hun tocht op dizze uutgezochte winterdag. Toen ze tuus waren bij Gosse en Griet musten ze oegrieslik lache om wat er met Gosse gebeurd was. Hè, zei Martha even later, ik begin rozig te wudden. Bart van der Weerdt. trein op tijd geweest, alles was dan nog wel terecht gekomen. Doch nu moest Castelein zich haasten om nog op tijd op de Groote Wielen te zijn. Hard loopen door de stad. Buiten gekomen bleek de vaart onder water te staan, zoodat rijden was uitgesloten. Dus - maar weer verder loopen. Ieder, die den afstand station-Groote Wielen kent, begrijpt wat dit wil zeggen. Doodmoe kwam hij op de Wielen aan, toen zijn nummer reeds was opgehangen en zijn tegenrijder P; Westra al in de onderkleeren klaar stond. Het bleek al dadelijk, dat C. te veel van zijn krachten moest vergen. Hij maakte een zeer slechte tijd en was zoo uitgeput, dat hij voor het aantrekken van zijn kleeren moest worden geholpen. Op die groote tijd is natuurlijk een tijd van inzinking en verval gevolgd. Hij heeft er zich later nog aan gewaagd om mee te rijden voor mannen en vrouwen, o.a. te Giekerk, Wirdum en Leeuwarden, doch de glorietijd was achter den rug en kwam, ook in dezen nieuwen tak van hardrijderij niet terug. Dit zijn koningen van de kortebaan uit de twintiger jaren van deze eeuw. Van links naar rechts J. Faber, Sipke Castelein, de zoon van Marten Arends Castelein, een onbekende (wie, wie, wie L. Haarsma. Bonne van der Zee en C. Haarsma. De foto moet in Franeker zijn gemaakt.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1975 | | pagina 8