TWEE VATTEN JENEVER f 3Cleine D^-ran'óje lee.it iedereen ERWETSE WINTER resleden over het ijs. Rechts Sipke Castelein, die tweede werd. Velde uit Marssum, Lien van der Mei uit Langezwaag en de jonge Ike Nienhuis uit Makkinga, die toen nog een glorieuze schaats- loopbaan voor zich had. Op een prachtige winterdag met een stralende zon kon in Olde- boorn het kampioenschap van Friesland voor mannen verreden worden en daar was het Barend van der Veen uit Warga, die de dag van z'n leven had. Hij werd kampioen en won er de gouden medaille en het lapje van honderd door in de twee span nende ritten van de eindstrijd Hendrik Hoven uit Eelde te verslaan. De derde prijs was voor Anske Adema uit Grouw, de vierde voor Doekele Hielkema uit Bontebok en de vijfde voor Sjoerd Zeldenthuis uit Joure. ABE LENSTRA Andere cracks op deze wedstrijd, die dus niet in de prijzen kwamen, waren Abe Lenstra uit Heerenveen, Jaap Slof uit Joure, Berend Hof uit Gaastmeer en Sietze de Groot uit Weidum, die een jaar later in de Elfsteden tocht nog op een andere manier van zich zou laten horen. Al de volgende dag kon het kortebaankampioenschap van Nederland voor mannen verre den worden en bij deze strijd op de baan van de IJsclub aan de Bleekerstraat bleek hoe gering de krachtsverschillen waren. Ba rend van der Veen, de kersverse provinciale kampioen, kon zijn succes van de vorige dag niet herhalen en moest ditmaal met een derde plaats tevreden zijn. Nationaal kampioen werd nu Berend Hof, die tenslotte Doeke le Hielkema achter zich kon houden. Dat gebeurde in vier ritten en het was eigenlijk een verrassing, want eerder op deze dag had Hielkema de schipper uit Gaastmeer al duidelijk ge klopt. Maar niemand had blijk baar gerekend op het geweldige uithoudingsvermogen van Be rend Hof, die ook de eerste rit in deze eindstrijd verloor. De tweede rit werd zowaar kamp en toen was er in ieder geval een derde rit nodig om tot een beslissing te komen. Toen begon de vermoeidheid Hielkema par ten te spelen, waardoor Hof gedecideerd won. En daarna, in de vierde rit, had Berend Hof geen kind meer aan de moege streden Doekele Hielkema. Het was de eerste maal in de geschiedenis van de kampioens wedstrijden, dat de beslissing in de eindstrijd in niet minder dan vier ritten moest worden uitge vochten. Na het festijn van de kortebaan- wedstrijden kwamen de toer tochten, waarvoor een geweldige belangstelling bestond. Liefst niet minder dan zesduizend rijders en rijdsters deden mee aan de Elf Merentocht en ook nog eens duizend aan de Elf Merenwedstrijd op dezelfde dag. Oldeboorn. Beide rijders waren dus te vroeg gestart, maar haddpn bovendien de controlepost bij het Paviljoen op het Sneekernteer gemist. Het was dus allemaal ellende in deze wedstrijd. Beter ging het een week later in de Noorder Rondrit in Gronin gen over een afstand van 150 kilometer en nu kon Lo Geveke nog eens duidelijk aantonen in topvorm te zijn: bij de start in het duister van de nacht nam hij onmiddellijk in een groepje van vier de leiding en stond die niet meer af. In de eindsprint bleef hij net voor op de geweldenaar Abe de Bestuursleden van de Koninklijke Vereniging De Usclub in vol ornaat. Het zijn de heren Mylius, Bokma en Bruinsma. Die wedstrijdmensen zouden starten in Langweer en toen daar op een gegeven moment een geluid werd gehoord, gingen er wel vierhonderd als een haas vandoor. Maar dat was het officiële startschot niet Ge tracht werd de vluchtelingen bij de controlepost Follega op te houden, maar ook dat lukte niet, zodat de organisatie van de strijd in feite in duigen viel. Intussen jakkerden de cracks van de lange afstand door en van die vierhonderd koplopers in de ware zijn van het woord bleek de Leeuwarder Lo Geveke de snelste te zijn. Hij was de eerste, die weer in Langweer aankwam, voor Dirk van der Duim uit Vries, voor wie dezelfde tijd werd genoteerd: 7 uur en 7 minuten. Het was begrijpelijk, dat velen in Lo Geveke een grote kanshebber zagen in de Elfste dentocht, die in dit jaar op donderdag 6 februari van start kon gaan met zoveel deelnemers, dat de organisatoren letterlijk de tel kwijtraakten: er deden "plus minus" negentienhonderd tocht- rijders en "plusminus" zeshon derd wedstrijdrijders aan mee. Maar nu was het een andere crack, die net even duidelijker naar voren kwam: Auke Adema uit Franeker, die een jaar eerder met Cor Jongert, Piet Keizer, (Vervolgop pagina 8) "ACH MAN, WE HEWWE ONS DOAD LACHT VROEGER "Inne oorlog he'k het beleefd, sa'k je vetelle, dat die Gerriet de Vries, je wete wel, van dat fabriekje in Hüzum, ach, hoe hiet die straat oek weer, nou ja, dat geeft oek niks, mar die Gerriet de Vries, die vraagt mie op een goeie dag o'k soms oek twee vatten jenever voor em besette kon. Nou, ik sei "altijd" natuurlijk. Dat ik as de bliksem naar mien kameraad Gosse en ik sei, Gosse, nou salie we het krije jonge, nou bist morren hoofdvertegenwoodiger voor een slieterij: twee vatten jenever voor die Gerriet de Vries. Mooi, seit Gosse, kan altied. Dat wij nimme twee lege vatten, late die met water vollope en montere een van onderen dichtsoideerde piep in't plak vanne stop. Daar wat jenever in, stop er op en klaar was Jantje. Wij met die vatten naar Gerriet de Vries. "Nou, wat seit meneer De Vries ervan, 't is lukt" zei ik, "twee vatten jenever voor meneer". "Geweldig" seit De Vries, mar nou komt het. Want wat doet die smeerlap, de boef Hij komt mie daar anzetten met een breinaald met een vingerhoedsje op't eind. "De stop er mar even af" seit ie. Dat wij stonnen te trillen oppe poaten, want even uut de koers en hij stootte met dat vingerhoedsje teugen de kant van 't buiske an. Mar nee hoor, 't gong goed. 'Tn orde" seit ie, "nou 't andere vat oek nog even" Ja, nou vraag ik je, wat een smeerlap niet Mar, sa'k je vetelle, oek dat gong goed - hij liet het vingerhoedsje weer zakke, haalde't omhoog en soop het leeg, waar we bij stonnen. 't Is voormekaar heren, bedankt" - jazeker, dat seit ie oek nog. Prachtig, wij gauw afrekene en fut. Mar de volgende morren, ik lei nog op bed en daar staat mie die Gerrit de Vries al voor de deur. "Nou treft meneer het niet" seit mien vrouw, "want mien man is er niet, hij is de deur al uut". Wel, 't gezicht van mien vrouw sal te eerluk weest hewwe, want De Vries blieft staan en houdt mar niet op om op mien deur te slaan. Dat eindeluk steek ik de kop uut 't raam en seg "wat nou "Wat nou seit De Vries, "water water Ik zeg 't is niet te geloven, dat mut een vegissing weze, ik ken die kerel en die is so betrouwbaar as een bank. We mutte er tegare mar even heen, ik sal mie gauw anklede." Nou, klaar niet. Dat terwiel die De Vries voor huus staat te wachten stuur ik mien vrouw gauw oppe fiets de achterdeur uut naar Gosse: wegweze vanself. Een ketier later komme we bij Gosse. De Vries drukt oppe bel, Gosse sien vrouw doet open en seit: "Heren, hoe kan't so beroerd treffe, Gosse is krekt vetrokken naar Schiedam". Toen he'k eindeluk begrepen hoe goed een meens vloeke kan. Mar 't was toegeliek het laaste, wat we er van hoord hewwe. Die hele De Vries het het vanself nooit andurfd en geef het an. De smeerlap." "ACH MAN,WE HEWWE ONSDOAD LACHT VROEGER

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1975 | | pagina 7