TENTEN BOUWEN OP T PLEIN IN DE GROTE HOOGSTRAAT LANGS DE STRAAT 50 JAAR GELEDEN t 3^-ieine 3Crcmtóje leeót iedereen Nu begon ook het huiswerk, dat nam een deel van onze speeltijd in beslag. Ik zat dan thuis boven op het zolderkamertje voor het raam mijn huiswerk te maken en dan werd ik woensdag 's middags wel eens afgeleid door dat dan op de Brol voor ons huis de poppekast stond, ik zag dan van bovenaf de man die in de Bontepapesteeg woonde, met z'n poppen manoeuveren, en hij zag mij zitten, wat is die man eens kwaad geweest. Schreeuwde naar boven "ga jij daar eens weg van dat kelder luik." Vaak kwam 's middags "Lollige Johannes" voorbij mt z'n roep over zijn fijne sinaasappelen en wat hij meer op de kar had. Eén van mijn vrienden op deze nieuwe school was Ferdinand Tuininga, z'n moeder had een winkel op de hoek van Ooster- straat-Ossekop, waar nu de luxe zaak is van mevr. Haak. Vaak ben ik daar thuis geweest. 't Huis met de gladde gevel", of wel "Oudste huis van Leeuwar den." Met hem zwierf ik ook wel door de stad en moesten dan wel eens naar de kruidenierszaak van de heer v.d. Meulen in de Baljee- straat, dat waren oom en tante van hem. Ook weet ik dat we gingen naar kapper Barendsma in de Kanaalstraat, ik meen ook familie van hem, daar staat nu het Lienward College. In het tweede jaar aan de Mulo n.l. in de vijfde klas kwam ik bij de heer Bauke Bakker, een onder wijzer die ik al jaren kende en hij kende mij vanaf mijn derde jaar, omdat hij even bij ons in de kost was geweest in de Ypey- straat. Twee jaar heb ik bij deze onderwijzer in de klas gezeten want toen ik naar iie zesde klas ging, ging hij mee naar de zesde. In de zevende kwamen we bij de heer Oosterbaan die later hoofd van de school werd. Van 1916 heb ik een schoolfoto die ik ook graag in 't Kleine Krantsje wil hebben, of misschien er al in heeft gestaan. Ik ken allen nog bij name. In deze jaren toen we ook Engelse les kregen en ik kennis kreeg aan een vriend waar ik jaren mee omging n.l. Rikus Timmer probeerden we onze kennis van het Engels te toetsen aan de Engelse geïnterneerden, die gehuisvest waren aan de Harlingerstraatweg, in barakken tussen de tegenwoordig Wester park en Engelsestraat, maar we konden met ons Engels nog niet veel beginnen. (Wordt vervolgd). (Vervolg van pagina 5). nu zijn er vele verlaagd, maar toen waren het allemaal nog ronde poorten, waar je gemakke lijk rechtop onderdoor kwam. Tot laat in de avond werd er dan nog gereden bij de gezellige, toen nog gaslantaarns. Deze gaslantarens werden door "lan- tarenopstekps" aangestoken. Ze sjouwden dan een laddertje mee. Als wij dan 's avonds op bed lagen, hoorden we nog het krassen van de schaatsen op het ijs. Verder werden dan door diverse büurtcommissies wed strijden voor kinderen georgani seerd. Vrijwel op alle stukjes gracht tussen de pijpen. In de zomer trokken we naar de rand van de stad, spoorslootjes langs Willem Lodewijkstraat, Kalverdijkje, Snekertrekweg langs Schenken schans, ja zelfs liepen we langs de prachtig beboomde weg door Marssum, waar een oom van mij woonde bij de Zuivelfabriek. Eenmaal ben ik met de jongens van Hielkema naar Stiens gelo pen, waar eed broer van vader woonde, die machinist was op het "Dokkumer Lokaaltsje". Even zo vrolijk liepen we ook weer terug. Ook begonnen we toen meer met hengel en snoer te vissen. Langs de lage onderwal achter de Prinsentuin en dan aan de Westerplantage bij de Schaver- nekbrug waar de rijweg toen nog smal was en de berm meer zachtglooiend. Ik herinner me zelfs nog de pomp die daar stond, waardoor men vroeger water pompte uit de zgn. stadswatervijver, nu het Vosse- parkje. Wat was er een variatie in kinderspelen, er was een "knik- kerstied" en "toppestied" er werd op stukken karton een kop getekend met gaten in ogen, neus en mond, ieder gat had een nummer en dan maar gooien door die gaten met kersepitten. En dan, wat werd er gehoepeld, houten of soms ijzeren hoepels en dan er maar achteraan draven. Soms was ik 's morgens om 7 uur al met de hoepel op stap en dan maar'eens zien wat er in en om de stad veranderde. Zo zag ik de walmuur metselen langs de Westersingel, die vroe ger glooiend en met gras begroeid was, net als nu bij de Noordersingel. Verstoppertje spelen met een "verlospaal" denk aan de lan taarn op de Brol, langs de goot "Bakkertschiete", bokjespringen. "Bok, bok hoeveel horens op 'e kop". Tentje bouwen op het Torenplein in de Klokstraat. De meisjes touwdansen en zongen: "In spin de boog gaat in, uit spuit de boog gaat uit". Spelen in de kring "In de kelder is het donker" spelletje van "Maria zat op majesteit", enz. hoofd en dan maar tegen de wind in. Draven met draaiende propeller. Maar zo langzamerhand werden we wat ouder en moest er meer worden geleerd. Na de derde de vierde klas bij de heer A. Ytsma, een klein, pittig kereltje, toen nog niet getrouwd, overi gens een heel vriendelijke man. Het ging goed met leren, zodat ik deze overgang goed door- Dan maakten we van een plankje een vliegtuig met kar tonnen vleugels en staart op de kop een propeller van karton, de pet kwam achterstevoren op het klas van de Kruisstraat-school verhuisde ik naar de MULO- school in de Margaretha de Heerstraat. Hoofd: de heer, J. Haantjes. Ik kwam voorlopig in stond. We kregen ook Franse les van juffrouw Baljeu. We moch ten op deze school geen meester of juf zeggen, maar gewoon meneer en juffrouw. Ziehier geen tekening, maar een onvervalste foto van de Nieuwe- of Sint Jacobstoren in de Grote Hoogstraat. Gemaakt dus voor 1884, want in dat jaar is de toren afgebroken. Geheimzinnig zijn ze, die donke re diepten, waarin nimmer een zonnestraal doordringt: het gol vende dek er boven het glinstert, deinend in den glans van het licht: somtijds wanneer de maan schijnt, lijkt er een zilveren weg te loopen over het gladde water vlak, dat rimpelt wanneer er een lichte windezucht over vaart. Daar sluimert wat in die holle kolken; zoo menig zeeman vond er zijn graf. zoo menige schat is er verzonken, om nooit meer te voorschijn gehaald te kunnen worden, maar toch, nu en dan hoort men wel eens, dat men ergens een gezonken wrak ont dekt heeft, geladen met onnoe melijke schatten. Deze overpeinzingen doorvoeren mij, toen ik den man met den sloothaak had bezig gezien. De man stond met een uiterst norsch gezicht aan den walle- kant en zijn houding duidde er op dat hij iets wilde gaan opvisschen. "Wat seste, Ger- riet vroeg hem een andere man. die-een onsje tabak achter zijn kiezeji had. "Och, myn frou het netuurlik weer in sleef overboord falie laten. En nou draai ik d'r weer foor op." Hij zeide dit op een toon, of zijn vrouw er een beroep van maakte, om potlepels in het water te gooien en ze hém op te laten visschen. Hij mishandelde beslist dien sloothaak, zoo ruw ging hij er mee om. De andere man had tegen een boom post gevat, stak zijn handen in zijn zakken en ging genieten. "Plons." Eerste worp. "Magst wel oppasse, Gerriet, 't lykt wel aste de heele booiem omhoog hale wiste. Dan wudde se nat in Amerika". Nijdig zag de visscher even om, en haalde daarna cp, brommend als een kat die in de penarie zit. (Vervolg op pagina 15).

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1975 | | pagina 11