LANGS DE STRAAT TOEN WE NOG OP DE SCHOOLBANKEN ZATEN (vijftig jaar geleden) 10 "NETTE MENSEN" Dit is een foto van de viefde klas van de Leeuwarder Schoolver eniging in de Sint Anthonystraat, die omstreeks 1926 gemaakt moet zijn. We beginnen bij de heertjes op de achterste rij en gaan als vanouds van links naar rechts: Roelof Timmer, Sam v.d. Kaars, Rudi Dijkstra, Wim Cuperus, Beert Polstra, Isi van Gelder, Tjalling Bruinsma en Selius Timmenga. Op de tweede rij: Staande: Piet Postma, Chris Barends, Adoli Janusch, Bonno Snijder, Idts Simonides, juffrouw Kabel, Rijer Simonides, Fedde Jelsma, Sally Rubens, Jouke Nieuwenhuis Marius Wuite en de heer Verschuur, Hoofd van de School. Tenslotte liggend op de grond: Hellema, Marius Hujsinga, Jar Bakker en Koos Timmenga. 3i(eme 3Crantóje leeót iedereen Men kon gevoegelijk aannemen, dat de twee heeren, zoals ze daar liepen,samen een twee honderd kilo's wogen. De eene, met een Jïets aan z'n hand, was betrek kelijk klein, maar ontzettend goed gevuld. De andere was iets slanker misschien, maar langer. Verder was die fiets er zoo eentje die zoo nu en dan met trots wordt vertoond aan vrienden en kennissen, met de bijvoeging: „Die heb ik nou al zeventien jaar." Dat laatste getal schijnt toch een belangrijke rol te spe len in het leven eener fiets. Al thans doorgaans is zoo'n vehikel, als men zijn deugdzaamheid en soliditeit tegenover ongeloovige vrienden wil demonstreeren. ze ventien jaar. Welnu, die twee heeren en de fiets, zochten naar iemand. Ze spraken er over. dat het toch zoo vreemd was, dat als je iemand niet moest hebben, hij je op je teenen gaat staan, en als je ie mand wél moet hebben, hij in de regel op reis is. of doodziek, of juist bezig met een of ander kar wei. „Ik begrijp het niet,zei de heer met de fiets, onderwijl hij bleef staan voor een huis. „Hier mot-ie toch wonen. Maar ik zie d'r geen naam meer op de deur. Dit was aanleiding voor de heeren om weer te gaan rondzwerven doc0 de buurt, zoekende, en hunne bevreemding over het verdwijnen van den gezochte te kennen ge vende. Tot de magerste van hun sprak: „Zou hij ook verhuisd kunnen zijn?" Hierop wisselden die heeren een massa telegraphische teekens, die aanduidden de snuggerheid en spitsvondigheid van des magersten heeren brein. Alzoo openden zij de deur van de woning. Ze aanschouwden een ponaaltje, waarin van aller lei planten hingen, stonden en lagen, en bovendien voor de deur de mat, met de witte dweil er om. Die dweil was mollig en zacht als bèmsvel, en zoo helder rein als een lelieblanke lelie. Die dweil had een kleur als van schapen wolkjes, die hoog in de aether zweven, waar zonneschijn oefent heur feeëriek spel. En op die dweil veegden de heeren hunne voeten, zoodat ze gewerd tot een akelig, grijsachtig stuk goed. ontdaan van hare wit te glorie. Edoch, zij bemerkten het niet, dachten, dat die dweil was om voeten op te vegen. Stel u voor! De oude vrouw, die voorkwam op hun roepen, had reeds een barsch gezicht alsof ze door loopend last had van gal, of telkens een slok zure azijn in haar mond had. Op de vraag van den diksten heer, of Dinges hier niet meer woonde, zette ze haar handen in de zij trok haar mondhoeken omlaag, en zei, scheldend en ver achtelijk: „Ik dochte met nette mensen te doen te hewwen!" "Hé?" vroegen de heeren el kaar, terwijl ze elkander mon sterden, maar tot de overtuiging kwamen, dat ze allebei schoon waren en ordelijk gekleed. Daar na vervielen ze in een diepe ver bazing. „Nou kyk nou is." De vrouw bukte zich en de magerste dikke heer sprong op zij, omdat-ie dacht, dat de vrouw hem wou schoppen. Ze greep alleenlijk de dweil en hield die omhoog. „Is dat nou gien skandael? Myn mooie dweil. Nette mensen binne jim. „Nou, ik zal voortaan mijn schoenen bij de deur uittrekken hoor!" beloofde de dikste heer, „maar waar woont Dinges?" Wonder, de vrouw zei het, en liet er een vreeselijke jeremiade op volgen. Reeds verzamelden zich er menschen voor de deur. De heeren meenden het beste te doen met mar te verdwijnen. Toen ze nog eens omkeken, zagen ze die vrouw staan te mid den van eenige buurvrouwen, terwijl ze hun nawuifde met die gore dweil. Nette ménsen," hoorden ze haar ook nog eens zeggen.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1975 | | pagina 10