Mr. H. Schootstra: fn %S^en het FRIES MUSEUM HET BESTE STREEKMUSEUM IN EUROPA 4 FtROES MUSEUM Mr. H. Schootstra, toen advocaat te Leeuwarden, nu raadsheer te Arn hem, was van 1958 tot 1964 secre taris en van 1964 tot 1972 voorzitter van het Fries GenootschapMet el kaar dus veertien Genootschapsja ren, gevuld met vooral bemoeiingen met en zorg voor het Fries Museum. Hoe zijn nu - op de afstand van 1972 naar 1978, van Arnhem naar Leeuwarden - de herinneringen aan een langdurige periode in het Ge nootschap? Voor alles heel positief. Allereerst om persoonlijke redenen. Ik ken het museum al zo lang. Als jongen kwam ik er vaak op de lidmaat schapskaart van mijn vader. Later werd ik zelf lid van het Genoot schap. Dat is al een hele tijd zo. In welk jaar dat was weet ik niet meer, maar dat is na te kijken (en het was in 1946 bleek uit de stukken). Toen ik als bestuurslid werd gevraagd, heb ik graag ja gezegd. Je kende en waardeerde het museum. Je hield van oude en mooie dingen. En je wilde daarvoor wel iets doen. Bo vendien heb ik het bestuurslidmaat schap altijd ervaren als een bijzon der welkome afwisseling: een soort uitlaatklap bij alle dagelijkse juris terij. Toch zijn uitgerekend die jaren zes tig nogal revolutionair geweest in en om het Genootschap. In die periode zijn inderdaad de grote beslissingen gevallen. Eri die golden het Fries Museum. Het werd van het Genootschap ontkoppeld. Ik heb dat jammer gevonden. Ik vind het nog jammer, al heb ik er geen spijt van, dat het zo is gegaan, dat het op deze manier moest gaan. Maar het betekende weldat er toen in 1970 (want in dat jaar was de ingreep voltooid) een stuk particu lier initiatief verloren was gegaan. Initiatief van jaren her. Want het Genootschap heeft natuurlijk een staat van dienst van het jaar 1827 af en zijn belangrijkste taak betrof het museum. Wetenschappelijk werk ten behoeve van geschiedenis, oud heidkunde en taalkunde was van ouds óók een genootschappelijke bezigheid, maar die is bij de Fryske Akademie terecht gekomen. Het Fries Museum was hoofdtaak ge worden. En die is afgestoten. Daarmee heeft het bestuur moeite gehad. Sommige bestuursleden hebben lang staande gehouden, dat in Friesland het particulier initiatief sterk genoeg zou kunnen zijn om de weelde van een museum te dragen. Voor mij gold dat niet meer. Aan het einde van de jaren zestig moest de zaak van het Fries Museum veilig worden gesteld. Dat kon volgens mij het Genootschap toen financieel niet meer aan. Het begon dus vast te zitten op geld, op subsidies? Ja, duidelijk. Het Rijk wilde het Fries Museum subsidiëren, als het niet meer toebehoorde aan het Ge nootschap, maar een eigen rechts persoon had. Het Genootschap deed meer dan het beheren van een museumHet gaf (en geeft) publica ties uit, organiseert lezingen en ex cursies. Al die taken waren niet sub sidiabel. Maar daarom wilde het Rijk ook duidelijkheid: haal het mu seum uit het Genootschap, geef het rechtspersoonlijkheid, maak een begroting voor alleen dat museum en er kan over verdere subsidies worden gesproken. De provincie Friesland nam dat standpunt over. Toen is er de fifty-fifty-basis geko men, waarbij Rijk en Provincie ie der voor de helft subsidiëren. Dat waren de harde argumenten. En het antwoord is geweest, dat er een Stichting Het Fries Museum is ge komen. Bij die voor het Genootschap niet zo eenvoudige beslissing heeft ook de positie van het museumpersoneel een belangrijke rol gespeeld? Die factor was erg belangrijk, maar hing vanzelfsprekend ook met de financiën samen. Als je er vanuit gaat, dat het Fries Museum het beste streekmuseum van Europa is - dat zeg ik en ik meen het - dan moest er naar de kant van het personeel min stens evenveel worden gedaan. Je kon niet meer volhouden, dat het personeel alleen al dankbaar mocht zijn, dat het in dienst van het Fries Genootschap mocht werken. Die mentaliteit was er op zichzelf ge nomen natuurlijk niet meer. Maar er waren hier en daar nog wel eens restanten van die opvatting, onuit gesproken, onbewust maar tochZoiets is fnuikend voor een museumbeleid op langere ter mijn, zoals dat in diezelfde jaren zich begon te ontwikkelen. Als het museum nieuw en meer personeel zou moeten hebben (en die richting werd toen ook bepaald), dan zou het in ieder geval een salariëring en pensioenpositie moeten kunnen bieden, die in de Nederlandse mu seumwereld en zeker in de grotere musea gebruikelijk was geworden. Het Fries Museum was te goed, te belangrijk dan dat het zich tevreden zou moeten stellen met minder ge kwalificeerde medewerkers, omdat het financieel achterbleef. Een ze kerheid van die goede beloning en van verdere goede voorzieningen was alleen te verkrijgen, als het per soneel een ambtelijke status zou krijgen. In 1970 was het museum personeel in provinciale dienst. In datzelfde jaar, in april, werd het Fries Museum gereorganiseerd en feestelijk heropend. De voorberei dingen ertoe en de verwezenlijking ervan zijn een Genootschapszaak geweest. Waarom was toen die vrij ingrijpende verandering nodig? Om twee redenen. Ook om het pu bliek. Er kon worden vastgesteld, dat de oude en monumentale ingang aan de Koningsstraat te weinig func tioneerde als de open deur, die vol gens de inzichten van vandaag een museum toch dient te hebben. Ster ker nog, die "deur was niet eens open. De bezoekers moesten eerst een drempel overwinnen en zich vervolgens als bezoeker aanmelden door aan te bellen. Bij de reorgani satie werd de toegang naar de Turf markt verlegd, gelijkvloers, met een uitnodigende glazen deur, met alvast een kijkje naar binnen en met dadelijk achter de ingang een ruime hal, waar het bezoek aanzienlijk be ter kon worden opgevangen dan achter de monumentale deur van Koningsstraat 1. Maar een niet minder belangrijke, zelfs een belangrijker overweging bij de verbouwing was, dat er volop aandacht moest worden gegeven aan de huisvesting van het in aantal toenemende personeel. Dat zat te verspreid over het museumgebouw, in ontoereikende ruimten, in som mige gevallen bijna bij elkaar op de knie en in andere gevallen te geïso leerd. Het was er om een voorbeeld te noemen door de snelle groei van de museumcollecties nooit van ge komen, dat de directeur een eigen kamer had gekregen. Die werkte in de kamer van het Fries Genoot schap. Er waren eerder wel eens plannen om - al onder de vorige directeur, dr. Wassenbergh - de di rectie een eigen vertrek te geven, maar als er een ruimte openviel werd die toch weer bij de expositie getrokkenIn 1970 kon in ieder ge val elk personeelslid en tenminste elke afdeling een kamer betrekken. Toen is er ook iets afgeknabbeld van de expositieruimte. Toch was dat maar een voorlopige oplossing. De nieuwe werkruimten zouden maar tijdelijk soelaas kun nen bieden. Bovendien moest er no dig iets gedaan worden aan de de pots, die volkomen ontoereikend waren. Hebt U toen ooit kunnen voorzien, dat er vijfjaar later al weer gebouwd zou worden en bent U bij die uitbreidingsplannen be trokken geweest? Met die uitbreiding was ik in eerste instantie betrokken. Tot 1972 was ik als voorzitter van het Genoot schap eveneens bestuurslid, voor zitter trouwens, van de stichting. Daar is meteen een koers uitgezet. Want het was duidelijk, dat er méér zou moeten gebeuren. De depóts moesten vernieuwd worden, dat stond vast. En een even stellig punt was, dat het museum een aparte ex positiezaal voor wisselende ten toonstellingen diende te hebben. Die tentoonstellingen waren er wel, maar voor elke tentoonstelling moest de schilderijenzaal worden leeggehaald, zodat er steeds een be langrijk onderdeel van de verzame ling was opgeborgen. Wilde het museum een eigen tentoonstel- lingsbeleid ontwikkelen, dan zou daarvoor een eigen ruimte moeten komen. In 1972 was zo'n blauw druk er al wel. Maar de financiën ontbraken. Die kwamen later en ei genlijk niet eens veel jaren later. Die ontwikkeling was niet te voor zien. Maar een verrassing was het wel. Het bouwen was nog maar pas los, toen ik naar Arnhem ging. Dan volg je de zaak slechts op een af stand. Je weet er van. Maar het fijne weet je er niet van. Een reden om erg benieuwd te zijn naar wat er nu precies op de vijftiende juni geopend zal worden H.K.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1978 | | pagina 4