STUK OF WAT HUIZEN AFBREKEN AAN VOET VAN OLDEHOVE \p- {l GOED OF GEK IDEE lllllllllllllllllllllllllll 7 cH- De Oldehove, machtig monument na de restauratie van enkele jaren terug, laat zich het fraaist bekijken van de kant van de Westersingel af. Met een stukje stadsgracht en wat geboomte er voor is het net een schilderij - werkelijk een pracht ge zicht. Het zou nog veel mooier kun nen zijn, heb ik wel eens gedacht, wanneer we verlost zouden kunnen worden van de laatste twee of drie panden, die hier aan de Westerplan tage staan. Zonder deze lelijke sta- in-de-wegs kwam de toren nog veel mooier uit. Is het zo gek, gemeente bestuur van Leeuwarden, de ge dachten eens deze kant te laten uit gaan? Natuurlijk, dat zou centen gaan kosten, maar we krijgen er wél wat voor terug! Zou ik overdrijven, wanneer ik zeg, dat van de tien automobilisten het zeker zeven of acht wel eens over komen is, dat ze bij het verlaten van hun wagen de lichten lieten bran den, of vergaten het portier op slot te doen? Je kunt het eigenlijk elke dag wel zien - dan staat er weer een verlaten wagen met brandende lampen; hoe veel wagens niet afgesloten worden zouden de gabbers van het gappers- gilde wel kunnen vertellen. Dat niet alle automobilisten zo ver geetachtig of slordig zijn is me ge bleken na misschien wel de merk waardigst denkbare invitatie, die ik een dezer dagen kreeg van een vriend. ,,Je moet es op een morgen bij me komen kijken", zei die man, „dan kun je een prachtige voorstelling zien. Al jaren geniet ik, dag in dag uit, van hetzelfde toneelstuk voor m'n huis en nog elke keer verbaas ik me over de rol van de enige acteur, een man, die exact op hetzelfde plaatsje in onze straat z'n auto par keert en dan verder loopt naar z'n werk". Wel, nog zonder een duidelijke voorstelling van die voorstelling be sloot ik aan die uitnodiging gehoor Afender Alg. 461011978) te geven en zo zat ik op een maan dagmorgen, klokslag half acht, bij die vriend voor 't raam, het oog gericht op de nog lege parkeerplaats aan de overkant. We wachtten drie, vier minuten en toen, ja hoor - "daar is ie" - juichte m'n vriend en ik zag een groene Ford, uiterst behoedzaam, naderen. Met een geringe snelheid van misschien een tien kilometer reed de man z'n wagen de parkeer plaats op, bracht de auto tot stil stand, maar liet de motor draaien; ook de verlichting bleef aan. Enige tijd gebeurde er hierna hele maal niets, toen ging het portier open en de man stak z'n linkerbeen buiten boord. Hij had toen blijkbaar binnenboord nog enkele handelin gen te verichten, want in deze hou ding volharde hij wel een halve mi nuut. Nu ontrukte de man ook de rest van z'n lichaam aan het interieur en bleef enkele ogenblikken peinzend naast z'n auto staan. Daarna liep hij, zeer bedaagd, achter de wagen om, voelde of de achterbak afgesloten was, keek door een zijruitje naar binnen, werd even afgeleid door een andere, passerende automobilist en bestudeerde vervolgens geruime tijd de voorkant van z'n auto, met name de stand van de wielen ten opzichte van de trottoirband ervoor. Weer wekte nu het inwendige van de wagen zijn belangstelling en be nieuwd keek hij naar binnen, voelde toen of het rechterportier afgesloten was, liep langzaam weer achter de wagen om, voelde aan het slot van de achterbak, keerde op z'n schre den terug en bestudeerde nogmaals de stand van de voorwielen, contro leerde voor de tweede maal of het zijportier afgesloten was, keek naar binnen, geraakte wederom achter de wagen, voelde aan het achterslot, liep toen naar het nog openstaande linker portier, veegde z'n voeten af aan de grond en ging weer in de wagen zitten. Nu zagen we, dat er enige beweging in de wagen kwam - heel langzaam schoof de automobiel nog een cen timeter of tien, twintig op en kwam weer tot stilstand, nog steeds met draaiende motoren brandend licht. Wat we nu kregen te zien was een herhaling van de eerste acte: uit stappen, in de auto koekeloeren, even voeien naar de achterbank, kleine controle van het zijportier, degelijk kijken naar de stand van de voorwielen. Daarna: zijportier afgesloten? Even voelen - ja. Controleren of de ach terbank wel afgesloten is, kleine in spectie van linker achterband, voe ten vegen, instampen, motor afzet ten, lichten doven, kleine pauze, uitstappen, portier dicht en afslui ten. Einde tweede acte. Derde acte: door de zijruit in de auto zien, stap terug, nóg eens zien, even voelen of linkerportier wel afgeslo ten is, achter de auto omlopen, con troleren of achterbak wel afgesloten is, controleren of rechterportier wel afgesloten is, nieuwe blik in de au- to, even kijken naar de stand van de voorwielen, onder het teruglopen nog even voelen aan het linkerpor tieren de achterbak, laatste controle van het slot van het rechterportier, nóg even aandacht voor het interieur en toen: klaar! Onze man verwijderde zich, lang zaam lopend, keerde zich echter op een meter of tien van de auto om, deed een stap zijwaarts, zakte iets door de knieën, keek van die afstand schuin langs de wagen, liep verder, keek twintig meter verder nog eens om en tenslotte, tenslotte, tenslotte na dertig meter nóg eens, maar toen ook voor het laatst. „Zeven uur een en veertig!" riep mijn vriend triomfantelijk met z'n horloge in de hand - de hele cere monie had zeven minuten minuten geduurd. „En dat gaat nou - met kleine variaties - elke morgen zo", vertelde hij „en elke keer weer is 't voor mij een kostelijk begin van de nieuwe dag. Zo weet ik dus, dat er uitzonderin gen op de regel zijn - niet iedere automobilist kan het overkomen, dat hij zijn wagen onafgesloten laat staan of met een brandende verlich ting achter laat. Dienst PTT Ia oL jU&Ot+J-Üsc d Is het zo gek, die huizen af te breken Ha, ha, ha de postcode moet, gebruik hem goed' Als snotneus van zestien, zeventien ontving ik eens een brief, waarin ik werd betiteld als. "Den Hooggebo ren Heer". Je reinste onzin natuur lijk, maar, en dat weet ik nog best, ik vond het toen toch wel mooi. En ik weet ook zeker, dat de afzender, een bejaarde meester in de rechten uit Bussu'm, meende, wat hij schreef. Nu is dat Hooggeboren Heer en het Weledele Heer en wat er nog meer aan fraais te bedenken is, er al he lemaal niet meer bij en dat is maar goed ook, maar de vervlakking is nog verder gegaan en langzamer hand raakt ook de aanduiding "De heer" al aardig uit de mode. Zelfs van mensen, die verwachten iets aan me te kunnen verdienen, krijg ik brieven, gewoon gericht aan "J. Vlinder" - de simpele toevoe ging "De heer" kan er dan niet eens meer af. Als ik eerlijk ben moet ik zeggen, dat ik daar nog altijd wat korzelig om word, maar jongeren, twintig, dertig jaar oud, lachen me nu waar schijnlijk uit om dit ouderwetse ge zwam. Het is tegenwoordig, vaak al meteen bij de eerste kennismaking, "je" en "jou" en "Jan" en "Piet" - voor enig onderscheid is geen plaats. Hoeweljaren geleden alweer kreeg ik als belastingplichtige een brief van de Inspecteur van de Be lastingen te Leeuwarden, gericht aan: J. Vlinder, waarbij ik dus niet werd geacht een heer te zijn. In die brief zat een antwoordenveloppe, die ik kon retourneren aan die In specteur. Het adres was er al op gedrukt: "De Heer Inspecteur". Ik heb toen, om eens te zien wat er zou gebeuren, demonstratief dat De Heer doorgestreept, maar ja, dan gebeurt er natuurlijk niks, althans, ik heb niets gemerkt. Maar het kan natuurlijk zijn, dat deze meneer sindsdien z'n klanten is begonnen aan te spreken met De Heer, of dat hij daama de aanduiding De Heer niet meer op z'n antwoord- enveloppen heeft laten afdrukken. Hoe het ook zij: Hoogwelgeboren of Weledele Heer hoeft voor mij niet meer, maar het nanteren van de aanduiding De heer op onze brieven is toch wel de geringste vorm van beleefdheid, waarmee we elkaar kunnen bejegenen. Over beleefdheid gesproken: soms worden er op radio of t.v. kinderen 'van tien, twaalf jaar door volwasse nen geïnterviewd en dan kun je van die kleuters op de vragen van de interviewer de volgende reacties be luisteren: "Ja", "Ja", "Nee", "Ja", "Nee", "Ja", "Ja", "Nee". Dat is allemaal kort en krachtig ja, maar of het plezierig is om te beluis teren, nee. Er verandert in deze wereld en in deze tijd zo veel en vaak zo geleide lijk, datje alle veranderingen eigen lijk niet eens in de gaten hebt. Dan kan het gebeuren, dat je plotseling realiseert bepaalde dingen nooit meer te zien of nooit meer te horen. Zo moest ik er, waarom weet ik niet, vandaag plotseling aan den ken, dat er in vroeger jaren, enkele decennia geleden, op straat veel ge floten werd. Sommige jongens waren gewoon kunstenaars en ga ven, onder het lopen, hele fluitcon certen weg. Ik heb, in het oosten van de stad, een kerel gekend, die altijd floot, of het nou slecht weer was of goed en het was een genot om naar die knaap te luisteren. Maar hij was bepaald de enige niet - heel veel jongens gingen fluitend door het leven. Nu is dat niet meer so of... valt het misschien niet meer op? Zijn er toch nog wel goeie fluiters, mees ters in de kunst, wier melodieuze klanken verloren gaan in het steeds groter wordende stadslawaai? ^^^^VUNDER^

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1979 | | pagina 7