DE GRUWELIJKE GEVOLGEN VA DRIE JAAR L DOOR FENNO L. SCHOUSTRA Het was in 1884 op een zondagavond in januari, dat de politiedienaar DPosthumus, surveillerend bij het Vliet in Leeuwarden op de Tuinsterbrug twee dronken burgers zag. Het waren de broers Regnerus en Bernardus van der Heide, mast-, blok- en pompmakers van de Oostersingel. Ietwat moeizaam bewogen de mannen zich voort in de richting van hun huis, niet ver van de hoek van 't Noordvliet, op korte afstand gevolgd door de agent-met-een-wakend-oog-in't-zeil. Enkele omwonenden, arbeiders, volgden het toneeltje en het optreden van de politie belangstellend, maar ook geïrriteerd. Een van deze toeschouwers, Jacobus Brik, 47 en vader van twee kinderen, kon dan ook niet nalaten op te merken:'Kijk, burgers laten ze lopen, die brengen ze naar huis en ons stoppen ze in de kast" en "Hij heeft ze naar huis gebracht en misschien wel een rijksdaalder gekregen" Een moment later kwam de oudste broer, Regnerus, weer waggelend naar buiten en nu besloot de diender wél handelend op te treden: hij greep de kerel bij de kraag en sleur de hem mee, richting bureau, direct gevolgd door Bernardus, die Brik dreigend toevoegde: "Dat zal ik dij indrogen!". Bij het politiebureau begon Bernar dus zoveel misbaar te maken, dat de dienstdoende inspecteur Versteeg het nodig vond ook hem in te slui ten: tot de volgende morgen tien uur bleven beide broers ter ontnuchte ring op het bureau Een paar weken later honoreerde de kantonrechter de openbare dron kenschap van de blokmakers met een boete van vijf gulden en van dat moment af koesterde vooral Ber nardus, de jongste broer een wrok tegen de politie en tegen Jaco bus Brik Meer dan eens maakte de blokma ker daarna opmerkingen, die de toehoorders het hoofd deden schud den. OVERHOOP STEKEN De werkman Jan Biegeldie wel een kwarteeuw zo nu en dan voor de Van der Heide's werkte, hoorde Bernardus eens, bij het opdoemen van een politiedienaar zeggen: "Wil je wel geloven, dat ik zo'n kerel wel overhoop zou willen ste ken" en toen Biegel hem tot wat kalmte maande: "wat kan het mij schelen, of ik tien jaar vroeger of later sterf, ik ben toch ongetrouwd en alleen in de wereld. Je zult wel gehoord hebben van het lolletje, dat we hebben gehad". Agressief toonde Bernardus zich ook eens in het koffiehuis van Looyenga in de Zuiderstraat, waar hij plotseling een mes trok, toen hij wat werd geplaagdVan der Heide heeft scherp in de hand" werd er geroepen, waarna de koffiehuis houder opsprong, koel opmerkte: "hier geen gedonder" en de ruzie zoeker de deur uitsmeet. Ook in de herberg van Lieuwe Tol- stra vooraan op 't Zuidvliet, waar Bernardus zo nu en dan een borreltje dronk, leerde men de blokmaker kennen als een weinig sympathieke sinjeur, druk en driftig, meestal overvreden over de - te hoge - be lastingen, die hij moest betalen en over ander vermeend onrecht in de maatschappij. DOODMAKEN Mids april 1887, drie jaar na het incident met de politieman Posthu mus, verraste Bernardus de café houder Tolstra aan de bittertafel met de kreten: "Er moeten drie dood", "Ik wou wel dat er drie dood wa ren" en "ik wil wel drie doodma ken". Precies een maand later, op zon dag 15 mei, ging Bernardus in het gezelschap van zijn eveneens onge trouwde broer en zuster naar de kerk. Na de dienst dronken ze thuis koffie en de beide mannen boven dien nog een paar bittertjes. Toen werd het tijd om te eten - daarna begaf Bemardus zich naar het kof fiehuis van Arbaham Monshouwer aan de Tuinen. Daar begon hij - als zo vaak - te zwetsen over een perpetuum mobi le, een rad, dat hij van zelf wilde laten draaien, hij speelde er een paar partijtjes biljart en dronk er vier glaasjes brandewijn - twee te veel misschien, want de koopman P. Berger, die zag, hoe onvast hij de keu hanteerde, gaf hem de raad maar naar huis te gaan. "Man, je bent dronken", zei hij. Omstreeks zes uur verliet Bemardus het etablissement en ging naar huis, scharrelde even in de werkplaats om en verscheen daarna - duidelijk kwaad - in de huiskamer. De reacties van broer en zus wijzen er op, dat ze weinig goeds ver wachtten van Bernardus' voorne men er direct weer vandoor te gaan. "In Jezus naam, blijf toch thuis" moet z'n broer hebben gezegd en z'n zuster pakte hem zelfs vast om hem tegen te houden. Maar Bemardus rukte zich los, ver liet het pand en liep langs de Ooster singel in de richting van het huis van Jacobus Brik vlak bij de hoek van 't Cambuursterpad. Die stond net met wat buurtbewoners te praten bij het woninkje van Halbe Feenstra - ver baasd keken ze op, toen ze Van der Heide vlak na elkaar wel viermaal zagen passeren. Wat kon dat betekenen? O, GIJ DRONKAARD Een paar minuten later werd het duidelijk, toen de blokmaker ont dekte, dat Jacobus Brik het gezel schapje had verlaten, hij leunde nu bij zijn eigen huisje met de handen in de zakken tegen de deurpost aan. Weer kwam Van der Heide naderbij maar nu versnelde hij de pas en plot seling greep hij de argeloze steen houwer met zijn linkerhand bij de schouder, terwijl hij hem met de rechterhand met een groot schede mes vier diepe steken toebracht. "O, gij dronkaard!" en "Och Je zus, ik heb je toch niets misdaan" moet het slachtoffer nog hebben ge zegd, maar alles ging zo snel in zijn werk, dat een schipper, vlak bij op de wal, niet kon, en trouwens ook niet durfde tussenbeiden komen. DODELIJK GEWOND Dodelijk gewond stortte de arme Ja cobus Brik in het voorhuis neer en terwijl zijn vrouw om hulp en politie gilde, wilde haar zoontje Hendrik, veertien jaar oud, met een tang achter de aanrander aan - ijlings toegeschoten buurtbewoners moesten hem tegenhouden. Een paar kennissen vingen de moordenaar op en brachten hem thuis. "Dit loopt verkeerd voor je af" werd er gezegd, maar Bemardus mompelde wat over "slechts een paar steekjes" en maakte het bebloede mes met zijn zakdoek schoon. "Brik is dood'berichtte hij thuis en toen zijn zuster het kennelijk niet geloofde: "Ja zeker, Brik is dood". Bij de komst van de politie zat hij rustig en onverschillig op een stoel met een brandende sigaar in zijn hand; hij maakte zelfs de indruk te vreden te zijn over zijn daad. Niet alleen het mes, maar de sigaar en de zakdoek werden in beslag ge nomen - de agent kneep het bloed er uit. "Hoe kwam je er toch bij die man zomaar te steken?" werd er ge vraagd. "Ei nou" antwoordde Bemardus, "als Brik onze werkplaats voorbij loopt spietgneist hij altijd'- en 't is wraakzucht van vroeger". Een enorme mensenmenigte volgde het overbrengen van de dader naar de Kanselarij en niet mals waren de verwensingen, die ze de arrestant naar het hoofd slingerden In het Stadsziekenhuis bevonden de artsen dr. Ph. Kooperberg en J. Plet, dat drie van de vier toege brachte steken, ook een in de hart streek, dodelijk waren - het slacht offer was door inwendige bloedin gen overleden. "Die beroerde kerel heeft onze hele familie ongelukkig gemaakt", ver telde de dader later in de Kanselarij. "Wie bedoel je?" vroeg de rijks veldwachter De Jager. "Wel, die Brik, wat had die kerel met ons van noden. Daarom moest mijn broer voor die kerel onschuldig de kast in." "Maar Brik is nu toch maar dood", zei de politieman. MINDER DAN DOOD "Ik ben nog minder dan dood", vond Bernardus, die daarna in hui len uitbarstte. Het vooronderzoek door de rechter van instructie, mr. H. P. van Ket- wich Verschuur, werd zo voortva rend aangepakt, dat Bernardus van der Heide zeven weken na zijn daad al voor de Arrondissementsrecht bank in Leeuwarden terecht kon staan. Groot was daar de belangstelling voor de zaak: de speciaal vergrootte tribune liep stampvol, ook de - eveneens vergrootte - bank voor de getuigen werd met niet minder dan vier en dertig mannen en vrouwen geheel bezet. Het oude Cambuursterpad uit de tijd van de moord op Jacobus Brik. Het slachtoffer woonde rechts, vlak om de hoek.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1979 | | pagina 6