EEN ONSCHULDIGE OPMERKING ITER SLOEG DE BLOKMAKER TOE ,,DAT ZAL IK DIJ INDROGEN!' 7 SS het brein verscheurend dier raadsel twintig jaar i De Oostersingel van weleer met links het huisje van de vermoorde Jacobus Brik. De bomen op de achtergrond zijn die van de Groningerstraatweg, in de oude tijd vaak de Zwarteweg genoemd. Van 's morgens tien tot 's middags vijf duurde het getuigenverhoor en er was een tweede dag nodig om de terechtzitting te voltooien. Toen de weduwe van het slachtof fer, Rigtje Joukes Oudendag, en het zoontje Hendrik als getuigen naar voren kwamen, ging er een golf van ontroering door de zaal - de gevol gen van het drama tekenden nog duidelijk hun gezicht. Broer Regnerus, die door Bemardus tijdens het vooronderzoek was ge noemd als het brein achter de moord, ontkende dit nu bij de on dervragingen. "Hebt gij op Uwen broeder inge werkt", zo vroeg de Officier van Justitie, mr. J. P. van Outeren hem, "en hebt gij met Uw zedelijk over wicht hem verzocht Uwe machine te zijn?" "Neen meneer", reageerde Reg nerus resoluut, "dan had ik hem niet gezegd: "Och Jezus, blijf toch thuis!" Bemardus zelf ontkende alle getui genverklaringen of zei zich niets meer te kunnen herinneren - alleen gaf hij toe, dat hij sedert het gebeu ren in 1884 aan Jacobus Brik een gruwelijk hekel had gehad. "Hoe kan ik nou wat zeggen, als ik het niet weet", antwoordde de ver dachte de president, jhr. mr. O. de Marees van Swinderen, toen die hem wees op zijn voortdurende ont kennen en geheugenverlies. "Ik weet het niet, dan kan ik toch ook niets zeggen". Interessant werd het verhoor, toen dit zich richtte op het wapen, waar mee Bemardus zijn slachtoffer de steken had toegebracht. Waarom had hij het schedemes, een stuk gereedschap uit zijn werk plaats, op de noodlottige dag op zak gehad? "Om mijn hondje tegen grotere honden te beschermen, wanneer ik er zondags mee wandelde", zei Bemardus. Maar dat hondje is toch al een half jaar dood", wist de president. "Ja", zei Bemardus, "maar uit gewoonte hield ik het mes bij me, dat deed ik al vijftien jaar". In zijn requisitoir sprak de Officier over "een zeer interressante, maar hoogst treurige zaak", waarbij hij de ten laste gelegde moord duidelijk bewezen achtte. "Als hij de bedoeling had gehad zijn tegenstander alleen maar te verwonden en niet te doden, zou hij wel het mooie zilveren knipmesje hebben gebruikt, dat hij ook bij zich had", betoogde mr. Van Outeren, die de gang van zaken op de nood lotsdag verder zeer beeldend ver woordde. "Als een verscheurend dier is hij de arbeider Jacobus Brik aangespron gen, terwijl die met de handen in de broekzak tegen de deurpost leunde en hij heeft hem gestoken, zoals je een dolle hond zou steken. Als een hyena is hij heen en weer gelopen, als een tijger sprong hij op hem toe en bliksemsnel stak hij hem met het moordtuig neer. Deze moord is zo koud, zo koel, zo cynisch geschied, dat er geen greintje medelijden voor de moordenaar te vinden is. Daar zit de man met zijn valse, gluipende ogen, die ellendeling, de boos wicht, die niet het-minste berouw, die volstrekt geen leedgevoel heeft getoond". "Alvorens mijn vordering te doen heb ik voor deze moordenaar nog een raad en een wens"zo vervolg de de Officier. "Of die raad zal hel pen weet ik niet, maar ik wens het en dan zal ik gelukkig zijn, dat ik de raad gegeven heb Ik raad U, Ber- nardus van der Heide aan, om be rouw, oprecht berouw te krijgen over wat gij deed, oprecht berouw over hetgeen in Uw gemoed omging van 27 januari 1884 tot 15 mei 1887. Stort tranen, warme, gloeiende dikke tranen; denk aan de weduwe, aan de vrouw van Brik, die je rampzalig en ongelukkig hebt gemaakt, die haar man en met hem zijn weekloon mist en nu zonder beide de toekomst tegemoet gaat, afhankelijk van de weldadigheid; denk aan de veertienjarige zoon, zonder vader, denk aan dat jongetje, dat zich met de tang op u wilde wreken, maar door de omstanders gelukkig tegengehouden werd, hij mócht zich niet op u wreken, ik moet het doen, denk aan de vijf en tachtigjarige moeder, die op haar oude dag haar zoon verliest, die niets misdreven had, denk aan uw eigen moeder, die gestorven is, toen je een knaap van vijftien waart; ge lukkig voor haar, dat ze niet heeft beleefd, dat haar zoon een moorde naar werd. Krijg berouw, krijg op recht berouw!" "En", zo ging de Officier verder, "als gij dan de vijf eerste jaren in afzondering hebt doorgebracht en daarna gevangen blijft, bidt dan in de kille cel, geknield voor de krib, welke je van de muur uwer cel af neemt, tot God om genade en ver geving. Uw doodsstrijd zal dan wellicht lichter worden. Krijg be rouw, kniel en bid alvorens te gaan slapenindien je nog kunt slapende Opperste Rechter om vergeving voor uwe zonde, de aardse rechter mag u echter uw misdrijf niet ver geven". Daarna kwam de Officier tot zijn eis, die een rilling door de zaal deed gaan: veroordeling tot levenslang! De toegevoegde verdediger, mr. c. Beekhuis, die zijn taak weinig be nijdenswaardig vond, zei voor raad sels te staan. "Heeft de beklaagde de wil gehad met bewustheid Brik te doden?" zo vroeg hij zich af. "Hij heeft toegeslagen op klaar lichte dag, op een zondag en op een plaats, waar op dat moment veel gewandeld wordt, hij heeft niets ontzien, hij heeft geen moeite ge nomen zijn opzet onder stoelen of banken te steken". "Een van beiden is het geval", dacht mr. Beekhuis, "of Van der Heide is niet alleen een onmens, die zijn medemens klakkeloos over hoop steekt, maar ook een listig en gevaarlijk man, die opzettelijk eni ge zaken verzwijgt of hij spreekt de waarheid. Welke kan de reden zijn, dat hij Brik niet op een andere wij ze doodde, 's avonds of bij donder in wintertijd? Staat men hier voor een psychologisch raadsel? Vervolgens betoogde mr. Beek huis, dat hij zijn cliënt had willen laten onderzoeken door de genees heer-directeur van de Psychiatri sche Inrichting te Franeker. "Maar" zo verzuchtte de verdedi ger, "de beklaagde had geen geld om dat te betalen en zijn broer wou niet betalen" - "als hij krankzinnig is, zullen de rechters dat wel uitzoe ken" had de oudste Van der Heide gezegd. "Toch is er iets abnormaals aan de ze beklaagde", vond de verdediger, die deze affaire daarna met twee re cente geruchtmakende moordzaken in het land vergeleek, die van De Jongh op het jongetje Marius Bo- gaerd in de duinen bij Scheveningen (levenslang) en die van de beruchte gifmengster in Leiden (eveneens le venslang). "Deze man, die vieren veertigjaar geworden is, zonder dat iemand iets op hem aan te merken had, die een goed werkman is, die, als hij geen drank had gebruikt, is als een schaap, staat die gelijk met de Scheveningse kindermoordenaar en met de Leidse gifmengster, die af schuwelijke vrouw, die in koelen bloede dertig tot veertig mensen doodde? Het is slecht wat deze be schuldigde deed", aldus besloot de verdediger zijn pleidooi, "maar de zwaarste straf verdient hij niet". Dat de rechtbank pleiters mening deelde, bleek bij de uitspraak: de moord, doodslag met voorbedachte rade dus, werd bewezen geacht, maar in plaats van de gevraagde le venslange gevangenisstraf kreeg Bemardus van der Heide twintig jaar. Zo verhuisde de rancuneuze mast maker op de 16e juli 1887 naar de strafgevangenis in Leeuwarden, op een hanestap afstand van zijn huis. En daar bleek, zes en een half jaar later, dat zijn vonnis tóch nog le venslang was geweest: op de 4e fe bruari 1894 overleed hij in zijn cel. Nog geen drie maanden later stierf z'n broer Regnerus; zuster Maria was toen al vijfjaar dood.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1979 | | pagina 7