MOOIE AVONTUREN IN DE MOTORBOOT VAN "FANSELS" MET TANTE TRIJN OP DE VOORPLECHT MENEER DE HONDENMEPPER N Onlangs heeft onze abonnee, de heer J. Wouda Jr. te Leeuwarden, herinneringen opgehaald aan zijn vader, die jarenlang sigarenwinke lier is geweest aan de Wirdu merdijk en die heel veel Leeuwarders hebben gekend als "Fansels" - de heer Wouda Sr. gebruikte te pas en te onpas het stopwoordje fansels. Vandaag laten we de heer Wouda Jr. nog eens over zijn vader aan het woord - ook nu is het een kostelijk verhaal. Vaders sigarenzaak aan de Wirdu merdijk liep goed, maar er moest wel een enorme inzet plaatsvinden om het hoofd boven water te hou den. Aan huur moest wekelijks vijf en dertig gulden worden betaald en dat was in die tijd meer dan een behoorlijk weeksalaris. Dan moest de verdienste voorname lijk komen uit de verkoop van sigaretten a raison van vijftien cent per doosje. Zaterdags werd het bij wijze van uitzondering wel eens een doosje van vijf en twintig cent, terwijl de kapitalisten zich soms waagden aan een doosje in blikver pakking, maar dat moest dan ook wel het kapitale bedrag van vijf en dertig cent opbrengen. EEN BOOTJE Maar goed, de exploitatie lukte wonderwel en zelfs zogoed, dat - uiteraard na lang beraad - tot het aanschaffen van een bootje met ingebouwde aanhangmotor kon worden overgegaan. De boot lag in het schiphuis "Lotus" aan het Vliet, dat pas enkele jaren geleden werd afgebroken, dus lang na het dempten van het Vliet. Vader zette op zondagmorgen een zwarte pet met een anker op en veranderde direct in een ander mens. Hij kreeg, dank zij die pet, iets gezagvoerderigs" over zich en nam soms zelfs een "comman- dotoon" aan, iets wat hem, gelet op zijn beroep, waarin hij immers ie dereen altijd maar gelijk moest geven, niet eens slecht afging. Zelf moest ik altijd mee, omdat hij constant overhoop lag met de mo tor, die hij, ondanks die kapiteins pet, nooit over het "dooie punt" heen kon krijgen. Ik werd dus min of meer tot machinist aangesteld en moest elke zondag mee, wat me, vooral toen ik verkering kreeg, niet altijd even goed uitkwam. Vader was ook echt een figuur om anderen van zijn bezit te laten meegenieten, zodat elke zondag een of meer familieleden werden mee gevraagd en dit zeker niet tot plezier van mijn moeder, want het hele gezelschap bleef 's avonds altijd eten en omdat moeder slecht tegen de zon kon, had ze 's avonds meer dan genoeg aan zich zelf. TANTE TRIJN Op een zekere dag ging mee tante Trijn, een autoritaire figuur, niet getrouwd en van beroep huis- en naaijuffrouw in het Stadsweeshuis, waar ze er de wind meer dan onder had. Tante Trijn installeerde zich met haar ruim honderdnegentig pond breeduit op de voorbank onder een grote zwarte regenparapluie, niet omdat het regende, maar omdat ze ook niet tegen het zonlicht kon en niet van plan was, voor die ene dag een zonnescherm aan te schaffen. Zo was ze letterlijk en figuurlijk een enorme "blikvanger" en wekte, ofschoon men in die tijd aan boord wel wat gewend was, op andere scheepjes grote hilariteit op, waar van ze zich overigens niets, maar dan ook helemaal niets aantrok, evenmin als vader trouwens. Maar ik welIk mocht voor het eerst een meisje meenemen en zag mijn prille verkering door al dit gedoe al in rook vervliegen, achteraf bezien gelukkig geheel ten onrechte, want bij leven en welzijn zijn we volgend jaar al veertig jaar getrouwd. Maar aan het eind van de dag sloeg het noodlot toe. Vader wilde, als toppunt van service, Tante Trijn, die niet zo goed kon lopen en ook al, omdat het een heel warme dag was, in de stad afzetten en wel bij de aanlegplaats van het pontje bij de gevangenis achter het Stadszieken huis. Dat moest echter ver voor het in gaan van de kerken gebeuren, want als die categorie, waaronder vader veel klanten had, zou zien, dat de sigarenwinkelier Wouda een bootje had, waarmee hij notabene op zon dag voer, zou hem dit ongetwijfeld schelen in de omzet en dat was nou ook weer niet de bedoeling van die boot. MUURVAST Nu waren net enkele jongens bezig de draad van het pontje op te halen en te laten zakken en, hoe was het mogelijk, wij kregen die draad in de schroef, lagen plotseling muurvast midden in de stadsgracht en konden voornoch achteruit. Tante Trijn met de grote zwarte parapluie, die ze niet naar beneden wilde doen, nog altijd statig op de voorbank. Dit allemaal op een stralende zon dagmiddag in de stadsgracht van Leeuwarden en dus een gebeurtenis van de eerste rang. Al vlug stonden er dan ook massa's mensen te kijken, die allemaal raadgevingen brulden, de een nog mooier dan de ander en dat allemaal in het Luwad- ders. Een ervan kan ik me nog herinne ren. Een man riep: "Jou mutte de motor er uuthale", waarop vader repliceerde: "Dan mutte jou mar hier komme om mie te helpen!" Affijn, het werd een geschreeuw over en weer en vader had haast overal wel een raak antwoord op, maar ik zag op deze manier, zoals al eerder gezegd, mijn hele verkering de mist ingaan en wou het liefst onder de boot kruipen, maar ook dat ging eigenlijk niet. Om kort te gaan: toen de kerkgan gers naar de kerk gingen, lagen we eren toen ze terugkwamen lagen we er nog. Totdat eindelijk voor goed geld een schipper genegen was vanuit zijn roeiboot met een pikhaak en ander materiaal de draad uit de schroef te halen, waarop we einde lijk in processie, met Tante Trijn nog altijd onder haar kolossale para pluie en natuurlijk voorop, naar huis konden gaan. De volgende dag was het avontuur nog beter in de stad bekend, dan wanneer het onder de rubriek "Stadsnieuws" had gestaan en in derdaad scheelde het in de omzet, maar gelukkig maar voor korte tijd. In 1946 zijn mijn ouders naar het Oud Sint Anthony Gasthuis in de Grote Kerkstraat gegaan, waar ze zeer tevreden waren - een opmerke lijk feit, omdat ze toch haast veertig jaar aan de drukke Wirdumerdijk hadden gewoond en de overgang toch wel heel groot moet zijn ge weest. TEVREDENER Maar ik heb ze daar nimmer over gehoord, waaruit weer blijkt, dat de mensen vroeger veel tevredener wa ren en dus ook prettiger leefden dan tegenwoordig het geval vaak is. Vader is in november 1958 overle den, kort daarop gevolgd door moe der, die niet zonder hem kon. Leeuwarden J. Wouda Jr. De sigarenwinkel van de heer Wouda aan de Wirdumerdijk Tante Trijn. In vroeger eeuwen hebben veel steden in ons land een honden plaag gekend: er waren zoveel rondzwervende straathonden, dat de overheid zich gedwongen zag hier maatregelen tegen te nemen. Zo werden er hondenslagers aan gesteld; zij kregen de weinig verheffende taak alle loslopende honden dood te knuppelen. Ook moesten eigenaars van honden zich wel melden bij de hondesla ger, die een houten hoepel had: konden de honden erdoor, dan mochten ze blijven leven, waren ze te groot, dan werden ze zon der pardon afgemaakt. Scheepshonden en honden van de politie en de justitie bleven gespaard voor het wrede lot, maar zij moesten wel een duide lijk merkteken dragen elke hond, die dat niet had, kon door de hondenslager worden gedood. Trof deze ambtenaar met z'n zware knots op straat een ogen schijnlijk "deftig hondje aan, dan gebeurde het vaak, dat hij dit diertje niet doodknuppelde, maar het thuisbracht bij de aan zienlijke burger aan wie het toe behoorde. Hij kon dan natuurlijk rekenen op een flinke fooi. Ook moet het wel gebeurd zijn, dat de hondenmeppers er jon getjes met worst op uitstuurden om hondjes uit huis te lokken; ook die werden dan na een poos je weer bij de dankbare eigenaars thuisbezorgd; dan streek de hon deslager eveneens een kleine be loning op. Hoewel de hondemepper zeker een nuttige functie had werd hij niet populair bij het publiek, dat hem scheldnamen gaf als honde beul en hondekreeft. Sommige steden probeerden de hondensla ger wat meer aanzien te geven door hem een mooi uniform te verschaffen met het stadswapen er op - in de ogen van het volk werd hij er echter niet sympa thieker door. Nu kennen we de hondenmep pers al lang niet meer, maar rondzwervende honden zijn ook uit de tijd. Gebleven is alleen de plaag van het hondenvuil dat is kennelijk een ergernis van alle

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1982 | | pagina 6