LANGS OUDE
FRIESE
KERKHOVEN
AREND DE JONG: MAN
MET EEN GOED HART
STADSNIEUWS
VAN VROEGER
Wie het hooggelegen begraaf
plaatsje van Marssum betreedt,
wordt door middel van een bord
je aan een boom vriendelijk ver
zocht een kijkje te komen nemen
in de oeroude kerk: „Bezichti
ging dezer kerk. Bezienswaardig
17e eeuws interieur. Rondleiding
J. Jongsma, Rypsterdyk 14 van 9
tot.ll en van 2 tot 5 uur."
Welnu, we zullen de heer Jongs
ma nu niet storen; in de eerste
plaats niet omdat het al na vijven
is en verder, omdat het ons van
daag niet om bezienswaardige
kerkinterieurs is te doen, maar
om treffende opschriften op de
graven van dit erehof.
Na een paar passen over het
toegangspad valt het oog al op
een prachtige eeuwenoude steen,
de oudste van de hele begraaf
plaats en wellicht afkomstig uit
de kerk.
„Anno 1677" staat er op het
randschrift van deze steen, „De
25 Augusty is in de Heere gerust
de Eersame Aucke Hansen, out
ontrent 42 iaer ende leyt alhier
begraven met 11 van syn kinde
ren."
Dat getal van 11 doet ons het
voorhoofd fronsen hoeveel
kinderen zou deze Eersame Auc
ke wel hebben gehad? Of moeten
we die beide streepjes lezen als
een Romeinse II en heeft het
wellicht-betrekking op twee kin
deren?
Precies tien jaar later overleed
Auckes vrouw en dat komen we
te weten door wat er verder op
deze van wapens voorziene
steen is vermeld: ,,Ao 1687 de 21
Iannevary is in den Heere gerust
de Eerbare vrouw Iefs Tyepkes
Eerst huysvrou geweest van Auc
ke Hansen Laest van Eelcke Ia-
cobs oud 48 Iaer ende leit alhier
begraven".
WAARSCHUWING
En bijna driehonderd jaar na het
overlijden van Iefs Tyepkes
klinkt nóg haar waarschuwing
aan ons door: „Al die hier op mij
treed ex cenpel neemt ae my Al
legh ick hier benede ick heb
geweest als ghij" - met andere
woorden: ieder, die mijn graf
betreedt dient te bedenken, dat
hem of haar hetzelfde lot te
wachten staat.
Aan de uiterste noordgrens van
het kerkhof een steen met een
merkwaardige tekst, waarin wel
data, maar geen enkele naam
wordt genoemd: „Mijn lieve man
Onze vader geb. 1863, overl.
1950 - Onze lieve moeder geb.
1864 overl. 1959" met de onder
tekening Kinder.en en Kleinkin
deren. Wie hier rusten weten we
dus niet; het moet alleen de
naaste familie zijn, die er van op
de hoogte is.
Een zeldzame aanduiding vinden
we ook op de grafsteen van het
echtpaar Antje Karsjens Kalma
(1871-1949) en Nanne Kornelis
Kuperus (1870-1951), namelijk:
„Verascht 3-1-1949 en „Ver-
ascht 17-7-1951."
De tekst op een zwarte plaat van
een goed onderhouden graf geeft
de laatste rustplaats aan van een
echtpaar, dat in Marssum en wij
de omgeving ooit erg bekend is
geweest: „Rustplaats van mijn
lieve man Frederik J. Verf en van
onze lieve moeder en grootmoe
der Antje Herrema, wed. van
Frederik Verf."
Inderdaad, hier staan we voor
het graf van de legendarische
'Moeke' Verf en haar man. Moe
ke Verf dreef een café in het hart
van Marssum aan het kruispunt
van de oude Harlingerstraatweg
en de weg naar Beetgum tegen
over de oeroude herberg, die er
nu nog altijd staat. Zij was een
bijzondere trekpleister voor ve
len uit de stad en ook velen van
het platteland, een op en top
zakenvrouw die met een buiten
gewone handigheid haar gasten
wist te boeien.
Naar aanleiding van de recente
publicaties over de eens in Leeu
warden zo bekende Arend de
Jong, 'de-man-zonder-benen',
die zich in een door een hond
getrokken driewieler met enor
me snelheden door Leeuwarden
bewoog, hebben we nogal wat
reacties gehad van abonnees, die
hem goed hebben gekend of die
hem hebben verpleegd.
Die reacties waren vrijwel alle
maal gelijkluidend: Arend de
Jong was een uitermate lastig
heerschap en voor heel wat kin
deren een afschrikwekkende fi
guur.
Maar ook kwam naar voren, dat
deze zwaar gehandicapte man
een goed hart moet hebben ge
had. Een abonnee, die hem had
verpleegd, toen hij was hij onder
gebracht in het Stadsverzor-
gingshuis in de Haniasteeg en die
ook al sprak van 'geen gemakke
lijke man', herinnerde zich, dat
Arend de Jong steevast elke vrij
dag na afloop van de markt
bloemen wist los te peuteren van
marktkooplieden, die niet alles
hadden verkocht. „En die bloe
men nam hij dan gratis voor ons
mee".
En dan weten we ook nog maar al
te goed, dat Arend de Jong, alias
De Roetoet, na de oorlog weiger
de zich in een verpleegtehuis te
laten opnemen, zolang hem niet
was gegarandeerd, dat zijn beide
honden tot hun dood liefderijk
zouden worden verzorgd door
de Dierenbescherming.
En dat is toen inderdaad ge
beurd: pas in 1949 stemde Arend
toe zich te laten opnemen, nadat
de afdeling Leeuwarden van de
Vereniging tot Bescherming van
Dieren zich over de beide hon
den had ontfermd.
Toen Arend's zwarte hond Nellie
precies tien jaar in het diernasyl
was verzorgd, kwam de jubile
rende hond te pronk te staan op
de pijp bij het Schavernek aan
het eind van de Nieuwestad.
Arend de Jong zelf is in 1966
overleden in Nieuw Toutenburg;
hij was toen ruim vier en tachtig
jaar.
Nu zien we, dat het alweer zes en
dertig jaar geleden is, dat zij
overleed en Frederik „een bo-
venstebeste man" is zelfs al twee
en veertig jaar dood.
DRAMA
Dan, even ten oosten van de
kerk, komen we plotseling te
staan tegenover twee grafstenen,
die de herinnering oproepen aan
een verschrikkelijk en niet te
begrijpen drama van dik zestig
jaar terug. Hier liggen de stoffe
lijke resten van Cornelis Hen- -
driks en Roelofke Jasper, die op
de vijftiende oktober 1920 vrij
willig de dood kozen, omdat zij
van hun ouders geen omgang
mochten hebben met elkaar. Aan
elkaar vastgebonden met een
sjaal sprongen de beide uit Leeu
warden afkomstige jongelui vlak
bij het dorp van de brug af het
water in.
Zij rusten nu dicht bij elkaar,
maar de afstand, die hen het
leven kostte, bleef jammerlijk
gehandhaafd in de dood: er ligt
een ander graf tussen dat van
Cornelis en Roelofke in. Alzo: de
toenadering, die zij bij het leven
niet mochten zoeken, werd hen
zelfs na het overlijden niet ge
gund
MENSCHENLEVEN GERED
Toen gisteravond ongeveer half-
zes de kleine jongen van Wer-
dekker, uit de Vijzelstraat, langs
den walkant aan het Hoekste-
rend een bal naliep, plofte hij te
water. Ineens veel menschen en
groot angstgeroep. De heer J.
Deelstra, banketbakker alhier,
die zijn zoontje, met wien hij
wandelde, aan de zorg van een
der omstanders had overgedra
gen, trok onverwijld jas en vest
uit en sprong kordaat te water.
Na tweemaal te hebben gedoken,
mocht het hem gelukken den
kleinen drenkeling te grijpen.
Met behulp van de vele toekij
kers kwam de kleine man op
den wal en werd spoedig bij zijn
ontstelde ouders in huis ge
bracht.
De redder, die niet voor 't eerst
een medemensch voor verdrin
ken had behoed, ging onder stille
hulde met zijn jongetje naar huis.
(1925)