MIJMERINGEN VAN DOCHTER VAN BRANDWEERMAN Dit is de tweede aflevering van een reeks van vier artikelen van de hand van onze abonnee, de heer G. Brinck te Leeuwarden over zijn jeugdjaren in de buurt van Achter de Hoven, nu zo'n vijftig tot zestig jaar geleden. We wandelen in gedachten ver der langs Achter de Hoven van een vijftig, zestig jaar terug. De vorige maal zijn we gevorderd tot het huis van de "gladmange- ler" Braams - "Hier gladmangelt men en zet men scheermessen aan" - na hem kwam er een streekje en dat was de Hendriks- buurt. Het liep dood tegen de Vegelinstraat, net als de Maria- buurt. Hier woonde o.a. de Bokkeboer. Die man werd zo genoemd om dat hij een geitenfokkerij bezat. Hij heette meen ik Van der Horst. Alles mocht toen nog, ook de stank voor de omwonenden. Ge regeld zag je hem met een grote kruiwagen mest brengen naar het land verderop. Verder waren er geen stegen en buurtjes meer. Na een paar huis jes, waar Douwe Koopmans, de kachelsmid en Beetsma woon den, kwam de 3e Vegelindwars- straat. Het deel dat we nu pas seerden gaf min of meer het idee van een dorpsstraat met veel gardeniers en bloemisten. Na het laatste streekje, rechts vanaf Fribourg tot aan de Knoop- straat een hele rij woningen van omstreeks de eeuwwisseling hier is sindsdien niet veel veran derd. PIEPKLEIN Tegenover de Mariabuurt was het piepkleine kruidenierswin keltje van Bontekoe, op nummer 174. Daar was van alles te koop, koffie en thee en zout, maar ook petroleum en klompen. Het win keltje had een klein raam en een deur en als er vier mensen in stonden was het helemaal vol. Bussen en trommels rondom en de papieren puden aan een stok boven de kleine toonbank. Hier op ook nog de prachtige koffie molen met twee grote wielen, een pronkstuk gewoon. En dan de lekkere geur van alles, vooral de klompen op de zolder roken zo fijn naar lak en teer. Daar moesten we nogal eens heen om er voor zo'n tachtig cent een paar nieuwe klompen te kopen. Dan kon je weer een tijdje vooruit, maar er moesten direct wel krammen op de kappen. Het winkeltje is nu al jaren ver dwenen en het is weer een woon huis geworden, waarvan je je nauwelijks kunt voorstellen, dat het er eens zo druk is geweest. We lopen door en blijven nog even aan deze kant. Een eindje verder woonde Blom, die op het kantoor van de Waterleiding zat. Dan kwam Meyer met z'n drie zoons, onder wie Auke en Titus. Daarnaast ongeveer Sperling, die kapelmeester bij een muziek corps was. Ik weet niet of dat van de voormalige Schutterij muziek was of van een ander corps. DE BRANDKAST Dan kwam al gauw Wiersma, een rustend wagenmaker, die De Brandkast werd genoemd. Eens werd er bij hem een zware brand kast bezorgd en aangezien zoiets in het toenmalige Leeuwarden niet ongemerkt bleef, haalde de man er voor altijd z'n bijnaam mee op de hals. Heel gebruikelijk in die tijd. Deze mensen leefden zeer teruggetrokken en je zag ze zelden op straat. Zo nu en dan haalde de man boodschappen uit de stad en hij droeg dan een soort kussensloop. Naast de Wiersma's, tegenover ons huis, woonde Vossenberg de gardenier. Dat was een grote huishouding. De oudste zoon, Carel, werkte bij zijn vader en ventte een paar dagen per week de groente uit in de omgeving van Achter de Hoven en Willem Lodewijkstraat. Vossenberg had z'n land achter de Huizumer- straat tegen de Potmarge aan. Tegenover de 2e Vegelindwars- straat woonde op nummer 198 Kaastra, ook een gardenier. Hij was weduwnaar en had een zure huishoudster, Boukje. Zijn zoon Meine werkte op het stadhuis; hij was een bekend toneelspeler bij Ten Kate. Kaastra had zijn-land achter zijn huis ook tot de Pot marge en er liep een sloot langs tot bijna aan de straat toe. 's Winters stapten hier veel mensen op het ijs, richting Huizum en verder. HANDWERKSLIEDEN De toegang naar die sloot was een nu nog bestaande reed, waar de ingang was van het garde- niersland van Nieuwenhuis. Nu staan hier autoboxen. Aan de straat stond een huis, nu 200a en daar woonde Bijlstra, een rus tend schoenmaker uit Holwerd. De zogenaamde handwerkslie den, die het in die tijd zover hadden gebracht, dat ze niet meer hoefden te werken, gingen vaak wonen in de stad. De grote re rentenierboeren woonden veel in de omgeving van de Willem Lodewijkstraat en de he le groten aan de Schrans, de Marssumer- en de Stienserstraat- weg. Onderscheid moest er zijn. Op zij van het huis van Bijlstra, dus aan de reed, heeft Van Dijck nog gewoond, de bekende bode bij begrafenissen. Dan kwam de boerderij van Tekstra. Die had z'n land verderop, ongeveer waar nu de Opstandingskerk staat. Toen heette het "het land van Pel". Hendrik, de zoon van Tekstra, haalde in de buurt de schillen op. Tijdens de eerste wereldoorlog kocht de gardenier Nieuwenhuis met zijn zwager de boerderij en Tekstra heeft z'n bedrijf nog even voortgezet op het land van Vossenberg. Niet lang daarna is hij vertrokken. De boerderij werd grondig verbouwd tot een groentedrogerij. Er werd een grote droogkamer in gebouwd en de voorgevel werd hoog opge trokken. Paardewagens vol brandhout werden er heenge bracht voor het stoken van de ovens. Hoe lang de zaak heeft gedraaid weet ik niet, maar toen de oorlog eindigde en er weer genoeg groente te krijgen was, lustte niemand meer het ge droogde spul. Overal in het land kwamen de drogerijen stil te staan, vaak nog vol met produc ten. Veel drogerijen vlogen er toen in brand. Vreemd was dat. Maar de drogerij aan Achter de Hoven bleef staan. Na enkele jaren leegstand begon een zekere Talsma hierin een caseinefa- briek. Er gingen wagens vol oude en zure kaas naar toe en daar werd weer een nieuw product van gemaakt. Werkmeester was een Wachter, een Duitser, die woonde naast de fabriek. Na een paar jaar verhuisde het bedrijf naar de leegstaande fabriek van Joosten bij de spooroverweg en daar is het nu nog. Wachter kwam in de voormalige tuinmanswoning te wonen. Het huis is enige jaren geleden ge sloopt. Ook de oude caseinefa- briek wacht kennelijk de komst van de sloper af. Voorbij Bijlstra, aan de straat, woonde de familie Everaarts. Er waren enige meisjes en twee jongens, Meindert en Piet. De Vervolg op pag. 11) Het begin van Achter de Hoven, lang geleden. Toen ik om vier uur thuis kwam liep ze in de dakgoot! Ik bleef staan en we keken elkaar een ogenblik aan, daarna stapte ze beheerst, maar nadrukkelijk ver der. Ik rende naar boven en kwam juist op tijd om nog een glimp van haar twee donzige kinderen op te vangen, alvorens ze voorzichtig van tak tot tak naar beneden schoof om zich met een klein hupje over haar kroost te vlijen. Ze keek me nog eens aan met haar geel omrande kraalogen, deed ze dicht en ik kon wat haar betreft in m'n sop gaar koken. Ietwat beschaamd trok ik me daarop terug en ging thee zetten. Een week of wat geleden waren we blij verrast bij de ontdekking van het houtduivennest in een hoge conifeer vlak voor ons slaapkamerraam. Op nog geen halve meter afstand zagen we de twee grote eieren liggen. Om eventuele rovers te keren heb ben we als de weerga een krans van kippengaas om de stam ge legd, zo'n paar meter boven de grond. Vanwege het uitzicht hadden we al eens de stam van onderen kaal gemaakt. Nu hou den we 's-morgens vroeg vanuit ons bed het gedoe in de gaten en voelen ons hevig betrokken bij dit kleine wonder. Het bezitteri ge gevoel doet ons steeds spre ken van 'onze duiven'. De tijd was blijkbaar aangebro ken dat de ouders hun kroost al even alleen lieten. Tot op heden hadden we nagenoeg geen kans gekregen het broedsel gade te slaan, daar ze elkaar vliegens vlug, al klapwiekend aflossen. Naar aanleiding van het voor gaande neem ik nu een sprong naar zo'n vijftig jaar geleden. GEHEIMZINNIG Ik 'hield' toen ook duiven op de zelfde bezitterige manier. Uren lang zat ik onder de takken van een reusachtige kastanjeboom, die over ons ver uitstekend bal kon hingen. Ze vormden een ge heimzinnig hoekje, waar mijn vader een klein bankje plaatste en ik, bijna binnen handbereik, de vorderingen in dat houtdui vennest kon volgen. Ik hield on zinnig veel van dt plekje en die duiven. De kastanjeboom stond in de achtertuin van de tandart sen, de heer en mevrouw Leo pold aan de Nieuwestad, naast de Brandweer-kazerne en het Poli tie-bureau. In de crisisjaren, voorafgaande aan de Tweede Wereldoorlog, raakte mijn vader zonder werk. Hij was timmerman. Uit nood besloten mijn ouders hun aardige huis te verkopen en te gaan wo nen in de nieuw gebouwde brandweerwoningen in de Bagij- nestraat. Mijn vader was al enige jaren bij de Vrijwillige Brand weer. Nu er weinig of niets te timmeren viel, maar wel veel te blussen, solliciteerde hij bij de 'Kernploeg" van deze vrijwillige brandweer. Zodoende verhuis den wij van een zonnige straat aan de oostkant van de stad naar een sombere straat in de oude binnenstad. 't Was een hele ommekeer! We voelden er ons de eerste tijd als katten in een vreemd pakhuis. Maar dat balkon vergoedde mij veel. Ik was zo'n meisje van am per elf jaar, voelde me eenzaam en verdrietig. Las boeken w.o. Het Circuskind van Felicie Jehu en Alleen op de Wereld van Hector Malot. Ik existeerde daar op dat bankje in de geheimzinnigheid van die immens grote kastanjeboom, met naar ik meende m'n enige vriendjes, de duiven in dat nest. Daar overdacht ik op mijn kin derlijke, maar toch de waarheid benaderende manier, het onheil dat ons was overkomen. De on zekerheid, die ik om me heen voelde. De argwaan. Het belust zijn op een brandje. Het brand-alarm, waarvan ik 's- nachts wakker schrok. De ge jaagde stem van m'n moeder, die m'n vader aanspoorde om toch sneller z'n broek aan te trekken. Omdat ze de voordeur bij de bu ren al had horen dichtslaan. Wierda of Douma zouden wel weer de eersten zijn, die de brandweeijekker aanschoten en op de spuit zouden zitten, het geen een extra voordeeltje ople verde. Ik hoorde haar op blote voeten haastig over het balatum in de slaapkamer gaan. M'n vader mopperend, dat ie verdomme niet sneller kon. Een gejakker bij de twee trappen neer. De voor deur, die dicht sloeg, verder nog één en vlak daarop nog één. Ge ren over de binnenplaats. Even later de gillende sirenes van de grote nieuwe magirus-ladder- wagen, die de garage verliet en de Nieuwestad opraasde, op naar de brand! Daarna de rook en brandlucht, die ons huis bezwangerde, als mijn vader thuis kwam en zich waste bij de gootsteen in de keu ken. De fluitketel, die midden in de nacht aankondigde, dat mijn moeder thee ging zetten. Dan wipte ik m'n bed uit en samen met mijn moeder luisterde ik naar 't min of meer opwindende verslag van mijn vader, al naar gelang het een schoorsteen- (Vervolg op pag. 11)

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1984 | | pagina 5