MAAIKE EN
WIETZE MET
HUN OLIFANTSEI
ACHTEia DEL HOVEW
Dit is het vierde en laatste artikel
van onze abonnee de heer G.
Brinck te Leeuwarden over de
buurt Achter de Hoven, waar hij
zijn jeugd doorbracht. De herin
neringen hebben betrekking op
een tijd die nu vijftig, zestig jaar
achter ons ligt.
In ons vorige artikel over Achter
de Hoven hebben we het al even
gehad over de sloot voor de
boerderij, die men tientallen ja
ren geleden al wou dempen,
maar die nu nog altijd open ligt -
voor een deel althans.
De sloot was voor ons jongens
aantrekkelijk voor het polssprin-
gen, maar in de hete zomer van
'21 kwam hij droog te liggen en
toen is hij nog helemaal uitgegra
ven. Na de laatste oorlog is bijna
de helft gedempt om een toegang
te krijgen tot de gymnastiekzaal,
die naast de boerderij is ge
bouwd. De rest van de sloot is
opgevuld met allerhande troep.
Op de boerderij hebben verschil
lende families gewoond, o.a. De
Jong, een broer van de eigenaar,
en Althuizius. In de schuur was
opslag van hooi en stro van De
Jong uit de Schrans.
Voorbij de boerderij stond en
staat nu nog steeds een dubbele
villa; in de ene helft woonde
destijds een Tamminga. Tot de
Spoorstraat stonden er verder
geen huizen meer aan deze kant
van de weg; het waren hier alle
maal bouw- en gardenierslanden.
DUBBELE VILLA
Aan de zuidzijde liet de garde
nier Nieuwenhuis een nieuw huis
bouwen, nummer 210a. Verder
op was alles bebouwd. Op de
hoek van de Huizumerstraat een
winkeltje Roelants, o.a. in klom
pen en snoep. Een zielig vrouw
tje, zeer bijziende, hielp ons aan
drop, vijf salmiakjes voor een
nutske. Ik heb de man eens in de
dakgoot zien staan, bezig met het
roodverven van de dakpannen.
Het is echt waar - meer mensen
bleven staan en zagen het ver
baasd aan.
Op de andere hoek woonde Fol-
kertsma, toen gardenier, maar
eerder herbergier in Berlikum. Er
naast woonde Crannen, die bij de
Spoorwegen was. Dan, een heel
eind verder, Anne en Germen
van der Veen, De Vries, goud
smid en musicus; hij had ook een
dochter die je vaak met een cello
zag lopen. Trouwens de zoon van
Folkertsma liep altijd met een
viool onder de arm - Achter de
Hoven was wel een muzikale
buurt.
In het laatste huis woonde garde
nier Beintema. Dit was op de
zuidkant; verder was het hier
allemaal grasland en waren er
tuinderijen. Op de hoek, tegen
het Zwartewegje, nu de Knoop-
straat, was een bloemkwekerij
van Sido van der Meulen, die
toen op de Tuinen een winkel
had, de Vergeetmijniet.
LIGTENT
Op dat land liet architect Baart
Sr. voor zijn zieke vrouw een
draaibare ligtent neerzetten. Het
was een houten hokje op een
draaischijf met de voorkant
open. Het kon dus altijd op de
zon of uit de wind worden gezet.
Na een paar jaar liet hij op deze
plaats een houten huis bouwen
om er te gaan wonen. Na zijn
verhuizing naar de Emmakade
werd dit houten huis het begin
van het Parkherstellingsoord.
Op de plaats van de tegenwoor
dige Knoopstraat liep een sintel
weggetje naar de Potmarge. Hier
stond een houten, later een ste
nen huis van Rinsma, de garde
nier. Ook de broers Aalbers had
den er land.
Een honderd meter vanaf de
straat liep rechts een aftakking
naar de tuinen van Keverkamp
en naar het land van Folkertsma;
Keverkamp zelf woonde op Tul
penburg. Op dit land was ook een
particuliere tennisbaan. Voorbij
deze baan liep het pad door naar
de Potmarge en daar moet, voor
mijn tijd, nog een overzet zijn
geweest.
Dit pad, beginnend bij de achter
ingang van Parkherstellingsoord,
is nog aanwezig, maar is nu
afgesloten met prikkeldraad.
Aan het eind van het pad heeft
jaren lang een le luitenant Kam-
me in een woonschip gewoond.
Dat was vlak na de eerste wereld
oorlog.
MOOIE SLOOT
We gaan verder langs Achter de
Hoven, vanaf het Zwartewegje.
Rechts langs de weg een mooie
sloot, geschikt voor het pols-
springen. Wie over het breedst
van het Pel kon springen telde
pas mee. Later was het land jaren
als kaatsveld in gebruik.
Een eind verder kreeg je, links,
ongeveer tegenover de tegen
woordige Fruitstraat, een dam
met duiker, ongeveer vijftig me
ter sloot en weer een dam. Die
dammen gaven toegang tot een
voormalig boerenhiem. De boer
derij zelf, "De Bleek", was al
lang geleden afgebrand en werd
niet herbouwd. Alleen het grote
voorhuis was blijven staan. Het
werd bewoond door enige gezin
nen, waarmee wat aan de hand
was; a-sociaal zeggen ze tegen
woordig. Er was geen gas, geen
water en geen electrisch.
Een zekere Van der Meulen, ook
wel de Wereldbouwer genoemd,
zette achter het vooreind een
rijtje van een stuk of zes aardige
woningen met de voorkant op
het westen. Blijkbaar zonder ver
gunning van de gemeente. Ook
deze huizen waren nergens op
aangesloten, want ze stonden
niet in de rooilijn, zoals het heet
te. Ze mochten ook niet be
woond worden en dienden als
werkplaats en opslag. Er was o.a.
een kofferfabriekje van Morre-
ma en er werkten een paar hier
heen gevluchte Belgen.
Ging je over de linker dam dan
kwam je bij de paardestal van
Russchen. Die had een voerman-
derij, wat tegenwoordig expedi
tiebedrijf heet. Hij woonde in de
Mariabuurt.
STEENHOUWERIJ
Achter de stal was een steenhou
werij van de gebroeders De Ja
ger. Ze maakten er grafstenen
met Roomse letters, zoals we
toen zeiden. Dat zal wel Latijn
zijn geweest. Alles is hier tegen
de vlakte gegaan, toen omstreeks
1927 de Bemardus Bumastraat
werd aangelegd.
In 1917 werd dus het Rooie Dorp
gebouwd en daar hebben wij
midden in gewoond op nummer
26, nu 20. We woonden er van
'22 tot '29. De buurt lag er als een
eilandje een eindje van de weg af.
Aan de noordzijde liep van Ach
ter de Hoven tot de Potmarge
een opvaart, de Molensloot. Nu
loopt de Weistraat op deze
plaats. Een paar honderd meter
achter de buurt stond aan de
Molensloot een watermolen, een
zogenaamde spinnekop, die de
landerijen van boer Bergsma be
maalde. Zijn boerderij stond tot
na '45 bij het asland aan de
Potmarge.
Als jongens van een jaar of tien,
twaalf hadden we al eens gezien
hoe de boer die molen in werking
zette. Dit was voor ons als com
pagnons in het kattekwaad een
(Vervolg op pag. 11)
V Eenvoudige houten huisjes: het begin van het Parkherstellingsoord.
Voor ik de hiervolgende kras
se geschiedenis opschrijf van
'Een gemene streek van een
marskramer' wil ik opmer
ken, dat er altijd mensen zijn,
die onmiddellijk getuigen ver
langen, wanneer er een sterk
stukje wordt verteld. Het spijt
mij ontzettend, maar in dit
geval is het niet meer mogelijk
getuigen op te voeren. Zelf
heb ik deze geschiedenis bij
overlevering vernomen uit
een zeer betrouwbare bron,
die nu, zo hij nog zou leven,
honderd en een en twintig jaar
zou zijn. Ook in de politiear
chieven zullen we er helaas
niets van kunnen vinden - er
is in dit geval geen aangifte
van oplichting gedaan, wat
trouwens niemand, na het le
zen van het verhaal, zal ver
wonderen
De geschiedenis heeft zich afge
speeld in het midden van de
vorige eeuw. Friesland was toen
nog één groot boerenbedrijf.
Karresporen gaven aan waar
wegen waren. De trekschuit en
de postkoets vormden het enige
openbare vervoer, de benenwa
gen was de hoofdzaak. Veel wel
gestelde boeren en nog meer
kleine keuterboeren. Vooral de
keuterboeren hadden een hard
bestaan.
Zulk een kleine keuterboerderij
stond ver van de bewoonde we
reld in het Friese landschap, be
woond door Maaike en Wietze.
HARD WERKEN
Deze mensen moesten hard
werken om aan het eind van het
jaar de pacht te kunnen betalen.
Twee koeien, een varken, een
geit, een paard en wat kippen,
dat was hun hele bezit. Óp de
paar acres land die ze bezaten,
verbouwde Wietze de producten
welke hij per schouw naar het
nabijgelegen dorp bracht om ze
te verkopen.
Wat er zoal in de wijde wereld
omging was voor beiden een
gesloten boek. Daarom was het
een verademing als er eens een
marskramer bij de boerderij ver
scheen om zijn waren te slijten.
Als de koopman goed van de
tongriem was gesneden en zijn
fantasie navenant, dan kon hij er
van verzekerd zijn dat het met
de verkoop van zijn waren goed
ging.
Op een warme zomerdag kwam
er zo'n marskramer het erf op,
liep naar het halve open staande
deurtje en riep "Volluk!"
Maaike kwam al handen dro
gend aan haar schort uit het
achterhuis en zei vriendelijk:
"Dag koopman is er nog
nieuws?". Terwijl hij zijn mars
open maakte begon hij de aller
laatste nieuwtjes te vertellen.
Maaike luisterde zwijgend en
keek belangstellend in de mars.
Haar oog viel op iets dat ze nog
nooit had gezien. Het waren
kokosnoten. "Wat zijn dat voor
dingen koopmanvroeg Maai
ke.
"Wel" zei de koopman met een
grijns op zijn gezicht "dat zijn
olifantseieren"
Op dat moment kwam Wietze er
aan met een kruiwagen mest.
"Wietze" riep Maaike "Kom
eens hier, de koopman heeft
olifantseieren". Wietze kwam
dichterbij, keek belangstellend
in de mars en vroeg "kun je die
uitbroeden"Jazeker" zei de
koopman, "twintig dagen in bed
er op zitten en dan komt er
gegarandeerd een jonge oli
fant".
GROTE INDRUK
Nadenkend stond Wietze naar
het vermeende olifantsei te kij
ken. In zijn verkeringstijd was
hij eens met Maaike naar Leeu
warden geweest en hadden ze
een circus bezocht. Dat bezoek
had grote indruk gemaakt. Wat
waren die olifanten sterk, daar
konden zes paarden niet tegen
op. Wietze had zijn ogen goed de
kost gegeven, had duidelijk ge
zien hoe de man, die op de kop
van de olifant zat, het beest
bestuurde.
Als je vooruitwilde, moest je met
beide voeten tegen de oren van
de olifant schoppen. Een schop
tegen het linkeroor betekende
rechtsom, en een schop tegen het
rechteroor linksom. Óm te stop
pen had de man, een kornak
noemde men zo iemand, een stok
in zijn hand en daar tikte hij de
olifant mee op het voorhoofd.
Maaike zou op de kop van de
olifant kunnen zitten en hij zou
zelf de ploeg besturen. Wel keek
hij even zorgelijk naar de achter
kant van Maaike's figuur. De tijd
dat hij met gemak de arm om
haar middel kon leggen, was al
heel lang geleden, maar toen
schoot hem te binnen dat hij had
gezien hoe zo'n circusolifant met
gemak een grote circuswagen
met zijn kop voor zich uit duwde.
Als zo'n sterk dier dat presteer
de, dan was de grote batterij van
Maaike een peuleschil.
(Vervolg op pag. 11)
Maaike en Wietze na hun vreemde avontuur met het olifantsei...