"IK LIET SCHEERKWAST RUSTEN EN GING IN 'T SLAGERS VAK" KIJK HIER: EEN AAP HONDERD JAAR GELEDEN STADSNIEUWS VAN VROEGER nu wel hun geld terug wilden hebben, omdat het vlees veel te zout en te hard naar hun idee was. „Wat een gein-ponums" riep Le- vie uit, „verkog is verkog en ik neem niks meer terug!" „Oh, nee?", hoonde de ene boer, „daar dan!" en met een welge mikte worp kreeg Levie de twee verkochte kanonballen tegen zijn gezicht. Eén kwam op z'n neus en de andere belandde op z'n oog, dat dadelijk opzwelde. Uit zijn neus sijpelde langzaam het bloed. Het oog nam alle kleuren van de regenboog aan en Levie schreeuwde „moord, moord!" Langzaam zakte hij achter de kraam inéén. Dit liet ik echter niet op me zitten. Ik nam ook een kanonbal en gooide die de boer naar z'n hoofd. Deze ontstak hierdoor zodanig in woede dat hij de hele santekraam wilde afbreken. Op dit moment kwam er gelukkig hulp opdagen van de kooplieden, die aan weerskanten van ons stonden en van de om standers, die het hele geval ge zien hadden. HAZENPAD Hierop kozen de twee herrie schoppers het hazenpad, maar Levi lag nog altijd zieltogend achter z'n kraam. „Ik ga dood" reutelde hij, maar toen ik met water zijn gezicht wat afdipte, knapte hij weer wat op en zei: „Wat een mamzers waren dat. Daar sta ik nou met mijn ene oog dicht. Heb je de poet gered Gerrit?" „Nou en of" antwoord de ik. „Nou, voordat er nog meer van die gozers op me afkomme, zullen we de tent maar dicht smakke." Onder het opruimen van de stof felijke resten van de kanonballen kwam Levie's broer, die ook op de markt stond, even aanlopen om te kijken wat er aan de hand was. Met een doodernstig gezicht bekeek-ie zijn broer en hij merk te rustig op: „Wat zie jij eruit schlemiel! Wat een ponum heb je! hoe komt dat nou?" Levie legde dramatisch zijn hand op z'n oog en antwoordde: „Attenooi, ik ga me daar kasjeweine! Hier Gerrit, een joetje voor jou en zeg maar tegen je baas, dat ik nooit meer van die handel moet heb ben. Doe hem maar de groeten van mij en zeg maar dat hij kan stikken met zijn zwijnerij!" Een fruitkoopman deed bij de politie aangifte, dat een concur rent druiven verkocht voor 20 centen per pond, terwijl dat naar zijn meening onmogelijk kon en minstens 28 cent per pond moest worden berekend. Het vermoe den was dan ook, dat de concur rent het publiek bedroog ten opzichte van de hoeveelheid van het geleverde. Met eenige perso nen werd daarop een proef geno men en het bleek toen, dat inder daad de betrokken persoon op 1 pond druiven 50 gram te weinig gaf. Aan de zijde van de bascule waarop het fruit werd gelegd was de bascule verzwaard. De politie heeft de bascule in beslag geno men en tegen den koopman pro ces-verbaal opgemaakt. (1931) - In de jaren vijftig heeft een oud-stadgenoot herinnerin gen op schrift gesteld aan de jaren van zijn jeugdtoen hij als jonge jongen te iverk werd gesteld in kapperszaken in Leeuwarden. Zijn verhalen geven ons een interessante kijk op het leven in de nog kleine stad in de zeventiger jaren van de vorige eeuw. Zoveel jaar na zijn overlijden laten we hem in enkele afle veringen in 't Kleine Krantsje nog graag aan het woord. VJ gezonde kleur terug kreeg. „Ge lukkig", dacht ik, „hij heeft het gehaald". Toen begon ik maar weer ijverig aan mijn werk.We maakten in de zaak waar ik werkte van stukjes afvalvlees, dat gezouten was, bollen rook vlees. Dat ging als volgt: De stukjes vlees moesten goed met de handen doorgewerkt worden, duchtig kneden en een bindmid del erdoor, dat vlug stevig ge noemd werd. De oudere slagers kennen het wel, want ze gebruik ten het vroeger en ook nu wordt het nog wel gebruikt. Wanneer de ingrediënten goed dooreen gemengd waren, stop ten we de massa in kleine linnen zakjes van ongeveer twee pond inhoud. Nadat we zowat een vijfhonderd stuks hadden klaar gemaakt, ging het vlees dagen en nachten in een hete vleesrokerij, want het moest snijdbaar ge maakt worden. Na een dag of tien waren de stukken dan hard en droog. In het begin van de dertiger jaren heeft een Leeuwarder winkelier heel wat belangstelling getrokken met een aap in zijn etalage als een levende reclame voor kippevoer. De toeloop van kijkers was zelfs zo groot, dat de fotograaf nauwelijks gelegenheid kreeg het aapje, temidden van tientallen piepkuikens, te vereeuwigen. Maar zoals we zien is dat dan toch gelukt. De winkelier, die op dit originele denkbeeld kwam, was de heer L. Zuurveen - hij had zijn zaak in zaden en vogels aan de Nieuweweg. GOEIE HANDEL Tot mijn verbazing ging de ver koop na verloop van tijd heel goed. Levie bleef maar door schreeuwen en aan het einde van de dag hadden we al zo'n drie honderd stuks verkocht. Na nog even gewacht te hebben, braken we op. Ik moest beloven, dat ik de volgende week weer zou komen helpen. Daarna duw de hij me twee knaken in de hand en zei: „Die zijn vast voor jou, Gerrit, hoor je? Groetje baas van me met de mazzel". De volgende week ging ik weer naar Groningen om te trachten met Levie samen het restant van de partij te verkopen. In de mid dag echter, om ongeveer drie uur, kwamen er een paar boeren voor de tent staan, die in het begin niets zeiden, doch toen Levie een beetje opdringerig werd, kwamen ze met hun pro bleem voor de dag en deelden mede, dat ze de vorige week ballen gekocht hadden en dat ze "Ik vatte het plan op om slager te worden" Toen we echter de linnen zakjes eraf haalden, leek de inhoud van ieder zakje veel op een cocos- noot, zo hard waren die dingen geworden. Een week later werd mij dan ook opgedragen om te trachten de partij rookvlees te verkopen, aangezien men het in Leeuwarden niet wilde eten. Ik ging op stap en nam vijf ballen als monsters mee op reis. Na enige dagen zoeken en vragen, vond ik in de stad Groningen een koop man, Levie Zwaan genoemd, die voor mijn rookvleesballen wel interesse scheen te hebben. Ik zag na enig onderhandelen kans om de hele partij aan hem over te doen voor 75 cent per stuk te betalen bij aflevering plus een procent korting voor contante betaling met de voorwaarde er aan verbonden, dat ik Levie Zwaan dinsdags moest helpen bij de verkoop op de markt in Gro ningen. De dinsdag gingen we vol goede moed een kraam in elkaar zetten op de markt en de ballen werden netjes opgestapeld op de plank. Levie zou ze verkopen voor één gulden per stuk en begon dan ook vurig z'n waar aan te prijzen met het geschreeuw van: „Kanonbal len rookvlees, een gulden per stuk!" Plotseling kwam er uit de Ko ningstraat een heer hollen, die met volle vaart tegen mijn lange houten vleesbak opliep. De bak kon de schok niet weerstaan en voordat ik erop verdacht was, tuimelde het ding op de grond. Gelukkig kwam de vleesbak goed terecht, zodat er niets uit viel. Maar door de schok kwam de hollende heer te vallen, hij trachtte zich, door links en rechts te grijpen, staande te houden, maar die moeite was tevergeefs. Met een angstig gezicht zeeg hij met zijn achterste in de bak met gehakt en de bloederige longen. EEN GULDEN Toen hij weer overeind geholpen was, bekeek hij zijn costuum, dat vol met gehakt en bloed zat. Hij schrok zo, dat hij mij in de verbouwereerdheid een gulden in de hand stopte. Daarna maak te hij dat hij wegkwam. Een lange kerel met een sik, die dit tafereel op een afstand gezien had, maar toch nog wel eens het zijne ervan wilde weten, kwam ook aanhollen, doch had geen erg in de houten bak, die nog steeds zieltogend op de grond lag. Hij struikelde erover en met bak en al schoof hij, moord en brand schreeuwende, in het water van de Voorstreek. Direct waren er een massa jon gens bij, om te trachten de man uit het water te halen, doch deze zakte hoe langer hoe meer in het groezelige water van de Voor streek, zodat op het laatst alleen z'n sik nog maar boven het water uitstak. De houten bak en de varkensblaas bleven zielig rond drijven bij de plaats des onheils. Na een poosje lukte het de om standers de man uit het water te halen en ook mijn vleesbak werd gered. M'n vrachtje was ik echter kwijt en met lood in mijn schoe nen aanvaardde ik de terugreis naar de winkel. Daar moest ik natuurlijk het hele verhaal opdis sen en ik toonde de baas de ontvangen gulden. Hij schoot zo vreselijk in de lach, dat hij zich verslikte. Ik keek met een be nauwd gezicht toe, hoe hij van rood paars-blauw werd en daar na weer langzaam z'n normale a mijn optreden als kapper, besloot ik niet langer in dit vak te blijven en ik vatte het plan op om slager te wor den. Bedenk wel: nog steeds was ik een jongen van een jaar of dertien, veertien. Mijn eerste baas leerde mij de verschillende onderdelenvan dit mooie vak, zoals worst maken, vlees zouten en roken. Bovendien was ik loopjongen. Dit was werk, dat inderdaad lopend verricht moest worden, want transportfietsen en dergelijke vervoermiddelen waren er niet of slechts zéér spo radisch. KWADE DAG Op een goede of liever kwade dag, moest ik voor mijn baas wat bestellingen wegbrengen naar een klant. Dit was o. a. gehakt, leverworst, een kalfshart en -lon gen en een opgeblazen varkens blaas. Voor het wegbrengen ge bruikten we toen van die lange vleesbakken van hout, die op de schouder gedragen moesten wor den. Ik ging ermee op stap en kwam langs de Voorstreek, waar tegenover de Kelders voor het eerst in Leeuwarden eens in de week een groot orgel stond te spelen. Om van dit moois te genieten bleven altijd een hoop jongens en meisjes staan om te luisteren. Ik vond dit natuurlijk ook best de moeite waard en sloot me dus aan bij de andere minnaars van de orgelmuziek.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1984 | | pagina 7