'T KLEINE KRANTSJE MIJN OOM FOKKE WAS EEN ECHT NATUURMENS ACHTER DE GROTE KERK TJEERD VOORZITTER HENGELAARSBOND VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN pagina 14 In 't Kleine Krantsje nummer 498 staat een toto van jubilerende hengelaars met veel namen, maar ook onbekende personen o.a. de voorzitter. Dit was mijn oom Fokke. Fokke Dijkstra was een broer van mijn moeder. Hij was een echt natuurmens en zeer intelligent. Zijn vader, mijn grootvader dus, was omstreeks 1890 koetsier bij dr. Schwart- zenberg in Beetgum. Daar woonde de familie in het z.g. 'Bos' en daar is Fokke opge groeid tussen een negental broers en zusters. Mijn moeder heeft er veel Over verteld en steeds kwam bij die verhalen het hondje 'Bruuntsje' aan de orde, dat er ook nog thuis hoorde. Het moet een pittig slim hondje ge weest zijn, getuige de verhalen. Later heb ik zelf oom Fokke be wust leren kennen, toen ik onge veer zeven jaar was. Hij woonde toen aan de Tjissingaweg in Jel- sum met zijn vrouw Hiltje en kin deren Dirk en Klaasje. Wij liepen er vanuit Leeuwarden naar toe, mijn ouders en ik. Ik bleef daar dan een paar dagen "ut fen hus", wat altijd veel avonturen opleverde. GARDENIERSBEDRIJFJE Fokke had toen samen met z'n broer Lieuwe een gardeniersbe drijfje op een stuk land aan de Jelsumervaart. De meeste gar deniers brachten hun zelfver- bouwde groenten naar de veiling in Leeuwarden met behulp van een schouw of een praam, die ze bomend voortbewogen. Toen kwam de aanhangmotor en spoedig ging het gemakkelijker. Maar er kwamen reparaties aan storingen te verrichten en mijn 'oom Fokke was al gauw expert in dit soort dingen. Hij was geen boekengeleerde, maar hij had een grote technische aanleg en kennis, die hij in dienst stelde van de gardeniers uit de omge ving, zodat ze naar hem toe kwamen met allerhande klusjes. Toen ik een keer met m'n neefje Dirk in de hutte kwam, op hun bouwland, zag ik er een vreemd ding staan. Het was een metaal draaibank met trapbeweging, want oom Fokke was, voor het bevloeien van het land, waar door de gardeniers niet meer water uit de sloot behoefden te scheppen, bezig een centrifu- geerpomp te maken, die met be hulp van een aanhangmotor werd aangedreven. De onderde len ervoor draaide hij zelf. Maar er was nog meer in de hutte, nl. een kooi met wilsters, lokvogels voor de wilstervangst. Oom Fokke gebruikte die bij het vogelflappen. Deze hobby hoor de bij hem en destijds zag men daar ook nog geen kwaad in. De netten, nodig voor het vogelflap pen, breide hij zelf. Vissen, ja gen, vogelflappen, eierzoeken, alles trok hem naar buiten. Toen hij het te druk kreeg met de techniek, deden ze het land aan kant en kwam er in het achter huis aan de Tjissingaweg, een metaaldraaibank, die werd voortbewogen door een aan hangmotor. Hij zocht een huis in Leeuwar den en vestigde zich aan de Pot- margewal. Beneden kreeg hij de werkplaats en boven gingen ze wonen, nadat door mijn vader en broers en met behulp van oom Fokke zelf, dit geschikt gemaakt was om te bewonen. Daar heb ben ze jaren gewoond. In deze jaren werd hij leveran cier van de Zweedse Penta-bin- nen en buitenmotoren in het ray on Leeuwarden. Er was niet veel ruimte rond dit huis en daardoor had oom Fok ke bij ons achterhuis op 't Noord- vliet 109 een veldsmidse staan om het witmetaal te smelten en dit in vormen te gieten voor een ruw model centrifugeerpomp. Thuis werd alles bijgewerkt, uit gedraaid en van een schoepen rad voorzien. Hij was niet alleen erg technisch, maar hij was ook muzikaal en bespeelde een piston; in zijn diensttijd speelde hij bij het mili taire muziekkorps. Lang heb ik een foto van hem in bezit gehad, waar hij op stond als lid van een fanfarekorps uit Leeuwarden. Zo nu en dan bracht ik een bezoek aan de familie. Je was altijd wel kom bij tante Hil, een vrolijke, lieve vrouw. Daar boven had je een mooi uitzicht op het verkeer over het water: de Potmarge en het verkeer over de Potmarge- brug. Tevens was aan de Potmarge- wal een staan-kroegje van Dou- we v. d. Werf en al de vaste klanten die er in en uitliepen wist tante met een bijnaam te versie ren zoals Halve stuver en Haar- deur-de-pet. Ze was geestig en blijmoedig. En beneden; daar vond je van alles en ook weer wilsters in een kooi. Hij kon daar niet zonder. Voor mijn verjaardag heeft hij een keer een stoommachine ge maakt en niet zo'n kleintje, die je vroeger in de winkel kon kopen. Het was een liggende ketel, die verwarmd werd door een vijfpits spiritusbrander. Het werkte alle maal prima; als het water heet en er voldoende stoom was. Zelfs een stoomfluit was aanwe imi T l. m t Je zou een heel boek kunnen maken, uitsluitend gevuld met foto's van stadsgedeelten, die na de laatste oorlog geheel of grotendeels zijn gesloopt. Deze foto zou er dan eveneens een plaats in krijgen: ook Achter de Grote Kerk zijn de heren slopers hevig te keer gegaan en van wat we hier zien bestaat er niet anders meer dan het huis, dat we helemaal op de achtergrond op de hoek van de Monnikemuurstraat zien staan. Zo gaat het nu eenmaal en zo is het altijd gegaan: ook aan wat we nu bouwen komt eens een eind. zig en met veel gesis ging alles aan het werk. Toen ik er een keer mee speelde en al vier pitten had aangesto ken, ontstond bij de vijfde pit een grote vlam, waardoor ik de uit einden van mijn hoofdhaar ver brandde en voor de eerste keer krulhaar kreeg. Ik moest naar de overkant naar Funcke de kap per, waar de knecht Spies m'n hoofd kaal knipte, Die Spies was een grapjas. Hij knipte eerst alleen het midden kaal en wilde me zo naar huis sturen, maar ik had vijf centen betaald en daar voor moest alles er af. WATERSPORT De watersport werd toen ook al beoefend. Onze families be schikten over vier motorboten en eens per jaar was er een familie feest op het water met een geza- melijke maaltijd: een heel maal sperciebonen met spek. 's Mid dags bakte oom Fokke oliebol len. Met oom Lieuwe en oom Kleiterp werden dan netten uit gezet om een maaltje vis te be machtigen. Oom Lieuwe wist al tijd aan wie de wateren toebehoorden en sprak dan over de Domeinen, wat ik dan als Romeinen verstond en dan zat ik te piekeren, dat die vissen nooit zo oud konden zijn. Ook troffen we Karst Leemburg soms met zijn broer en familie. Karst Leemburg was een kame raad van mijn oom Fokke. Zo zeilden we dan op de Grote Wie len in de zeilschouw met Karst aan het roer. Karst en z'n broer hebben met die zeilschouw veel eerste prijzen gewonnen in Grouw, Wartena of Eernewoude en wij stonden vanaf de wal alles gade te slaan. Oom Fokke zat ondertussen meestal ergens te vissen. Als je naast hem zat in z'n boot, ving jij niks en hij haal de achterelkaar dikke vorens uit 't water. Dit is allemaal al heel lang gele den, voor de oorlog. In de oor logsjaren heb ik geen contact met hem gehad; het was een nare tijd met veel ziekte in de fa milie. Na de oorlog heb ik hem nog eens gesproken; tante Hil was toen al overleden. Hij woonde niet meer aan de Potmarge en zorgde op de ver schillende volksfeesten voor het afsteken van groot vuurwerk. Hij was van alle markten thuis, maar rijk worden was er voor hem niet bij. Soms zag ik hem op een foto in de krant, als de hengelsportver eniging weer eens vis had uitge zet. Hij was een buitenman en was veel buiten de stad in de vrije natuur. De laatste reis is hem noodlottig geworden. Op een avond kwam z'n hondje al leen thuis. Oom Fokke was met z'n brommertje onderweg aan gereden door een bus en over leed kort daarna. Dit is dan in het kort het verhaal over oom Fokke, de man met een goed karakter en gouden handen. Voorzitter van de Hen- gelclub op het plaatje in 't Kleine Krantsje. Goor Henk Boersma Ook troffen we Karst Leemburg soms. Hoe lang is het nu geleden dat ik Tjeerd heb ontmoet? Zeker lan ger dan een halve eeuw - het was in de crisistijd met veel werklozen, de tijd van Colijn en consorten. Er was toen een werkkamp voor jonge werklozen in de mooie omgeving van Gaasterland, waar we konden werken in de natuur om er brandsingels en aan een nieuwe vijver te graven. Op maandagmorgen gingen we er op een gammele fiets naar toe, vanaf Leeuwarden toch ze ker zo'n zestig kilometer trap pen, en op zaterdag kwamen we voor het vrije weekend terug. Vrij in de kost en nog honderdvijftig zakcenten toe! Het was daar, dat ik Tjeerd voor het eerst zag. Een grove boe renjongen, zo sterk als een beer, maar erg teruggetrokken. Hij kwam uit een boerengehucht ergens in Friesland, maar hij was geestelijk niet helemaal in orde. Hij was zeer vroom opge voed en hij werd kwaad, wan neer ik daar een grapje over maakte, maar ik kon goed met hem overweg. Hij vertelde mij toen, dat hij voor het eerst in z'n leven een echte spoortrein had gezien en voor de locomotief was hij heel erg bang geweest. Een simpele ziel. Wij werden vrienden en ik kon geen kwaad bij hem doen. Acht weken lang heb ik met hem geleefd in vreug de en verdriet, een ware kame raad. Ik heb Tjeerd later nooit terugge zien. Hij kon niet normaal mee gaan in deze harde maatschap pij en na deze halve eeuw zou ik wel eens willen weten wat er van Tjeerd geworden is. Werd hij misschien een slachtof fer van het oorlogsgeweld? Of van de onmenselijke terreur van de Duitse overheersing? Wie zal het zeggen? Zo vervliegt het beeld van een eenvoudige boerenzoon, een simpele ziel en een trouwe maat. Zijn levenslot zal ik wel nooit vernemen. Enne Rozema

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1986 | | pagina 14