de bekoring van betonde friesland
SEIZOENSPELEN VOOR KINDEREN
'T KLEINE KEANTSJE
VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN pagina 8
WITMARSUM
E 1 Bakkert Skiete.
Dit werd uitsluitend door jongens
gedaan. Ze gebruikten daarbij
wit porseleinen of ijzeren bak-
kerts met een doorsnee van 5 a
6 cm die ze in de goot voor zich
uitrolden onderweg van school
naar huis. De bakkerts moesten
elkaar raken. De spelregels?
E 2 Knikkere.
a. potsje knikkere.
Dat deed je met aarden knikkers
of geglazuurde kleiknikkers. Het
'potsje' was een kuiltje dat je met
je hak in de grond draaide of het
was het dekseltje dat toegang
gaf tot een electrische kabel en
dat iets dieper lag dan de straat
stenen.
Het begin van een 'potsje' was
dat iedere speler eenzelfde aan
tal knikkers één voor één in het
potje trachtte te mikken. Wie de
meeste knikkers in het potje had
of wiens knikker er het dichtst bij
lag, mocht met zijn kromme wijs
vinger de omliggende knikkers
er in stoten. Rolde een knikker
er naast dan was de volgende
aan de beurt. Wie de laatste
knikker in het potje mikte, won
de pot.
b. Koegel skiete.
Een glazen knikker werd in een
richel tussen de stenen of tegels
gelegd. De spelers zaten op een
paar meter afstand en trachtten
met hun knikkers de 'koegel' te
raken. Wie dat presteerde kreeg
de koegel, de knikkers die er bij
langs gingen waren voor de ei
genaar van de koegel. De kwali
teit van de koegel bepaalde de
afstand: hoe mooier de koegel
hoe groter de afstand.
E 3 Toppe.
a. swiepke toppe.
De top had de vorm van een
paddestoel met onder een ijze
ren punt. Je duwde hem tussen
twee straatstenen tot hij stevig
stond. Dan draaide je er 't touw
tje van je 'swiepke' omheen tot
aan het stokje. Je gaf een ruk
aan het stokje zodat de top los
schoot en op zijn punt bleef
draaien. Met telkens een klap
van het zweepje dreef je hem
verder.
Gevorderden wikkelden het
touwtje om de top, hielden die in
de ene hand, de zweep in de an
dere en 'zetten' de top uit de
hand. Sommige toppen spron
gen een eind weg en richtten
dan soms schade aan. Dat wer
den dan 'rütespringers' ge
noemd. Waarschijnlijk is de ma
nier van slaan de oorzaak
geweest. Als het touw nat was,
bleef de top er ook in hangen.
b. settoppe.
Een setttop had een heel ander
model. Die kreeg een punaise
bovenin en je versierde hem met
gekleurde stippen en hokjes, zo
dat er gekleurde ringen ontston
den als hij draaide. Het touwtje
was lang, dun en glad met een
lus aan één kant. Die lus kwam
om het knopje aan het boven
eind en daarna wikkelde je het
touwtje strak en regelmatig van
af de ijzeren punt naar het mid
den. Het eind van het touwtje
klemde je tussen je vingers, de
top hield je ondersteboven tus
sen duim en wijsvinger. Je wierp
de top schuin omlaag en trok
met een vinnige ruk het touwtje
terug. Als de top op zijn punt
bleef draaien 'stond' hij. Kleine
donkerrode settoppen waren het
meest geliefd.
Wanneer je met een aantal an
deren aan het settoppen was,
kon je 'potsjeklove'. Er werd een
ring op straat getekend met zo n
30 cm doorsnede. Wanneer een
top niet 'stond', werd hij in de pot
gelegd. De anderen moesten
dan proberen met hun top die
liggende top uit de kring te mik
ken.
E4 Hoepelen.
Er waren houten en ijzeren hoe
pels. De houten hoepels werden
met een los houten stokje voort
gedreven. De echte hoepelaars
gebruikten een ijzeren hoepel en
als stok een kachelhaakje dat
rond de hoepel was dichtgebo-
gen. Het vereiste vaardigheid
om dat haakje zo te houden dat
het de hoepel voortdreef en toch
niet helemaal belemmerde.
De hoepeltijd duurde, meen ik,
niet zo lang. Er was ook niet veel
anders mee te doen dan er snel
of langzaam mee te lopen.
E 5 Draakje fliege.
Het maken van een draak was
aan bepaalde voorschriften ge
bonden: de verhouding van de
twee (bamboe)latjes, het touw
rondom, het beplakken met ge
kleurd 'draakjepapier', een
spanning aan de achterkant en
een lus aan de voorkant, een
staart met bosjes gras, zodat je
het gewicht kon regelen. Het
touw ging om een haspel. Het
oplaten deed je met z'n tweeën
tegen de wind in. Wat een feest
als de draak 'stond', hoewel er
dan weinig omkijken meer naar
was. Je kon hoogstens gevou
wen papiertjes (telegrammen)
langs het touw omhoog laten
gaan.
Wanneer een draak begon te
tollen, naar de grond dook of in
takken of telefoondraden bleef
hangen, was hij 'pries'. Wie hem
vond mocht hem houden, maar
je had er niet veel meer aan.
Vliegers uit winkels deden het
nooit goed en werden als min
derwaardig beschouwd. Voor
kleine kinderen maakte je een
draakje van een half, donker
blauw schriftomslag. De lange
kanten vouwde je zo'n 3 cm
breed om, voor de windvang.
Bovenaan in het midden een
gaatje, daar kwam een touwtje
doorheen, (of een draad naaiga
ren) met een lucifer vastgezet.
Onderaan kwam een staart.