VERNIETIGEND OORDEELOVER
OUDE STADSZIEKENHUIS
'TKLEIHE MUISJE
LEEUWARDEN EEN EEUWGELEDEN
TOCHT.
WEINIG GOEDS...
REGENWATER
VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN
Dr. Ph. Kooperberg, schrijver
van de in 1888 verschenen
"Geneeskundige plaatsbeschrij
ving van Leeuwarden", was ge
neesheer-directeur van het
Stadsziekenhuis. De meeste
onzer stadgenoten hebben het
witte gebouw op het Blokhuis
plein, bij de ingangspoort van
de gevangenis, nog wel ge
kend, want het werd pas in
1971 afgebroken, toen 'Triotel"
in gebruik was genomen.
Tot 1971 nog in bedrijf, lang
nadat dr. Kooperberg een ver
nietigend oordeel over deze
ziekeninrichting had gegeven.
Het meest positief was zijn op
merking: "Óveral heerschen de
grootste orde en zindelijkheid."
Daar kon hij als directeur wat
aan doen, maar de inrichting
van dit in 1842 in gebruik geno
men gebouw moest hij maar
nemen zoals deze was. Met
luchtverversing, verlichting en
verwarming was het op beide
verdiepingen slecht gesteld.
Beneden was een goede venti
latie alleen maar mogelijk wan
neer de voor- en achterdeur te
gen elkaar werden opengezet,
maar dan tochtte het zo ver
schrikkelijk dat de patiënten uit
hun bedden dreigden te waai
en. Er kon wat met ramen en
deuren worden gedaan aan de
luchtverversing, mits het goed
weer was, anders gingen de ra
men dicht. De lijfsluchtjes van
de patiënten vermengden zich
dan met de walm van de ka
chels, die met turf en cokes
werden gestookt. Wel werden
nieuwe patiënten van top tot
teen gewassen; voor velen zal
dit een geheel nieuwe ervaring
zijn geweest. Dr. Kooperberg
hierover: "Iedere zieke wordt bij
zijne opneming in het gesticht,
als dit slechts eenigszins kan,
in een warm bad gereinigd,
daarna van schoon ondergoed
voorzien en aldus naar de voor
hem of haar bestemde plaats
gebracht. In iedere zaal hing
een exemplaar van de "voor
schriften, regelende den
dienst", waarin de verpleegde
werd gewezen op de orde en
zindelijkheid die hij in acht had
te nemen, op het verbod om in
de zalen te roken enz."
De verpleegden kregen kleren
van het huis. De bedlegerige
mannen droegen een katoenen
hemd, een gestreepte linnen
borstrok en dito onderbroek.
Lagen ze niet in bed, dan kwa
men daar een drillen broek en
jas, wollen kousen, muilen en
een katoenen das bij.
Vrouwen waren, als ze in bed
verbleven, gekleed in een ka
toenen hemd, een linnen borst
rok, een katoenen jak en wit
te muts. Waren ze
"wandelende patiënten" dan
werd de uitmonstering voltooid
met een wollen en een zwarte
rok, wollen kousen en muilen.
In iedere zaal bevond zich één
vaste oppasser of oppasseres,
die zo nodig door tijdelijke hel
pers .en. wakers, werd. onder
steund. Zij moesten in de zaal
slapen en meteen hulp bieden
wanneer de zieke dit vroeg. "Zij
zijn verplicht de lijders zacht en
vriendelijk te behandelen."
De dagdienst begon in de zo
mer 's morgens om zes uur en
in de winter om zeven uur. Het
einde was om tien uur 's
avonds. De eerste taak was het
schoonmaken van de zalen,
gangen, trappen, privaten en
portalen, "benevens het reini
gen en verbedden van de zie
ken en verpleegden".
Aan goede zorgen ontbrak het
dus niet; er was zelfs een ope
ratiekamer; chirurgische en an
dere werktuigen werden naar
behoefte aangeschaft. Dr.
Kooperberg constateerde met
tevredenheid dat een goede en
goed onderhouden verzameling
reeds aanwezig was. Maar de
operatiekamer was tevens be
stemd voor de vergadering van
de commissie van bestuur, een
gezelschap dat moeilijk steriel
kon worden gemaakt. Toch
prees dr. Kooperberg dit ver
trek, want het was met het oog
op de daar te verrichten medi
sche ingrepen goed van licht
en lucht voorzien, door middel
van naar buiten openslaande
ramen.
Gemiddeld herstelde ongeveer
de helft van de verpleegden en
één zevende (14 procent) over
leed. De rest, zo'n 36 procent,
verliet het ziekenhuis dus zon
der daar genezing te hebben
gevonden. Zij zullen thuis het
sterftecijfer wel hebben ver
groot.
De uitgebreide klachtenlijst van
dr. Kooperberg vermeldde de
volgende tekortkomingen
Het gebouw stond op een ver
keerde plaats: in de stad en
aan een gracht met doorgaans
vervuild water, dat in de onder
grond van het ziekenhuis
moest zijn gedrongen. De vorm
van het gebouw was ondoel
matig vanwege de slechte ven-
tilatiemogelijkheden. Het terrein
was te klein en dit gold ook
voor de zalen. Er moest vaak
worden "geschipperd" om de
patiënten onder te brengen.
Het was nodig voor een goede
drinkwatervoorziening te zor
gen. Men gebruikte daarvoor
door grind gefiltreerd regenwa
ter, dat echter bij droogte al
gauw ontbrak en dan uit ande
re stadsgebouwen moest wor
den aangevoerd. Het werd dan
bewaard in een grote regen
bak. Bovendien had het huis
nog een welpomp, maar dat
water was niet te drinken. De
waterleiding was gelukkig op
komst.
Dr. Ph. Kooperberg was als ge
neesheer-directeur van het
Stadsziekenhuis (en een bijbe
horend hulpziekenhuis voor
besmettelijke ziekten aan de
Voorstreek, hoek Wijdesteeg)
met veel zorgen beladen. Hij
moest de medische zaken be
hartigen en droeg verder de
verantwoordelijkheid voor de
"huiselijke dienst". Hij was uit
wonend, maar men kon hem
dag en nacht bereiken, want er
bestond een telefoonverbinding
tussen zijn woning en het zie
kenhuis. Dat was in elk geval
een moderne voorziening.
Het Diakonessenhuis werd ge
sticht in 1880 en bestond dus
acht jaar, toen het boek van dr.
Kooperberg verscheen. In 1879
werd een commissie in het le
ven geroepen om zo'n instelling
tot stand te brengen en dat luk
te dus een jaar later. De grote
"gangmaker" was de van oor
sprong Leeuwarder zendeling
Mattheüs Teffer, die in Neder
lands Oost-lndië had gewerkt,
maar om gezondheidsredenen
naar zijn geboortestad was te
ruggekeerd. Hij kocht een (nu
verdwenen) pand aan de Bagij-
nestraat, als huisvesting voor
de diakonessen, met een be
perkte mogelijkheid om patiën
ten op te nemen. De meeste
zieken werden thuis verpleegd;
van een echt ziekenhuis was
dus nog geen sprake. Van
1882 tot 1894 was het Diako
nessenhuis gevestigd in het
pand Voorstreek 92 (nu firma
Tigchelaar) en daarna werd het
hoofdgebouw aan de Noorder
singel betrokken.
In het (nu oude) Diakonessen
huis aan de Noordersingel
werd de herinnering aan grond
legger Teffer bewaard in de
Tefferzaal en met een plaquet
te. Dat was een initiatief van de
bekende Wiepie Wierstra, de
man van de Griezelkelder.
Maar het één had natuurlijk
niets te maken met hat ander!
Dr. Kooperberg zegt over het
Diakonessenhuis:
"Deze inrichting, sedert een
zestal jaren opgericht, minder
met het doel om als ziekenhuis
dienst te doen, dan wel als
eene liefdadigheidsinstelling,
welke zich voor oogen stelt het
verplegen van zieken in hunne
woningen door middel van
vrouwen, die daarvoor roeping
gevoelen en daartoe worden
geoefend, kan ook in strikten
zin niet als ziekenhuis worden
behandeld. Nochtans neemt de
verpleging in dit huis jaarlijks
toe, vooral van lieden buiten de
stad, die, veelal chirurgische
behandeling moetende onder
gaan, voorheen een onderdak
zochten in koffiehuizen en loge
menten en nu op vertrouwden
bodem hun tijdelijk thuis komen
zoeken. Het getal verpleegden
kan soms al belangrijk zijn (het
hoogste cijfer was 9).
Klein begonnen dus, het Diako
nessenhuis.
net als het Bonifatius Hos
pitaal, de rooms-katholieke in
richting met dezelfde doelstel
ling als het protestantse
Diakonessenhuis. Het kwam tot
stand in 1883 en vond toen
een primitief onderkomen in de
voormalige Willibrorduskerk
tussen de Korfmakersstraat en
de Koningsstraat. In 1887 volg
de een verhuizing naar het
Amelandshuis, dus het oude
Sint Josef-pension, waarvan
het leegstaande pand door
brandstichting verloren is ge
gaan. Het Bonifatius Hospitaal
aan de Mr. P. J. Troelstraweg
werd in 1935 in gebruik geno
men.
De kinderzaal in het oude Stadsziekenhuis
Ten tijde van dr. Kooperberg
viel er uiteraard nog maar wei
nig goeds over de inrichting te
zeggen; de verhuizing naar het
Amelandshuis bleef bij hem
buiten beschouwing:
"Somber, vochtig, laag, duf, on
aangenaam zijn de eigen
schappen, die men door het
gehele gebouw waarneemt. En
al moge door inrichting en
ameublement veel zijn goedge
maakt, als ziekeninrichting is
het geheel en uit alle oogpun
ten af te keuren, hetgeen zeer
(vervolgoppag,9)