OORLOGSHERINNERINGEN MET OUDE WAARDEBON NAAR DE POELIER T KLEINE KRANTSJE ZWERVEN DOOR STAD GRAND CAFÉ „NEUF". Goed voor 2 Eendvogels. HOE WILT UZE HEBBEN? VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN pagina 9 (Vervolg van pag. 5) Een zekere voorkeur hadden die kerels voor wat we noem den "de voorligsteun". Dan moest je op je handen en te nen gaan staan met de rug he lemaal gestrekt. Zakte je rug maar een beetje in, dan sloe gen ze er op los. Zelf ben ik ook wel verrot geslagen, zo, dat ik niet meer lopen kon. Bij dat werk aan die spoorlijn moesten we per dag een halve kuub grond verzetten. 'Als je daarmee klaar bent mag je naar 't kamp terug' werd er ge zegd. Dat leek te doen en de eerste dag kwam er 's middags al om twaalf uur een ploeg van het werk terug. Dat was een ploegje van vijf man, die had den dus twee en een halve kuub verplaatst. Die jongens vonden het prachtig, mooi op tijd thuis en lekker even de ri vier in. Maar dat was natuurlijk de bedoeling niet. Elke dag moesten we meer doen en ten slotte werd het drie en een hal ve kuub per man per dag. In de droge tijd ging dat nog, maar in de regentijd was't niet meer te doen. Als je je schep in de modder zette, bleef de helft aan de schop hangen. Boven dien was die drie en een halve kuub ook nog inclusief het rooi en van boomstronken. Hier begon het grote sterven. De mensen stierven er als rat ten. Veel te weinig en ook nog eenzijdig eten, geen medicijnen en allemaal dysenterie: zeer besmettelijk. Ik heb nog een tijdje bij het hospitaal gewerkt en daar legden ze de lijken achter me neer om er een oog je op te houden want er kon nog eens één een teken van leven geven. Soms waren er drie dooien, soms vijf, acht of tien per dag, dat heb ik ook wel meegemaakt. Het ging er aan de lopende band. Er waren jon gens, die konden bijvoorbeeld niet verder komen dan de latri nes en die bleven daar liggen in hun eigen vuil en die stier ven daar. Het was daar, dat ik nóg iemand uit Leeuwarden ontmoette, een Velleman, Mey er Velleman, een arts. KARRESPOOR Die spoorweg is helemaal klaargekomen en ik heb er nog op gereden ook. Toen die lijn dus klaar was werdep we aan het werk gezet aan een weg die er langs liep. Een soort kar- respoor. Nou, dat werken daar in de regentijd was ook niet te doen. Later kwamen we op de grens van Cambodja nog in steengroeven terecht. Steen uithakken, dat bestemd was voor het aanleggen van air strips. Maar dat was in de dro ge tijd en daar ging niemand dood. Daar, bij die steengroeven, werden we ook bevrijd. Nou ja, bevrijd, we zijn eigenlijk hele maal niet bevrijd. Er gingen ge ruchten dat de oorlog afgelo pen was, maar dat geloofden we niet. 'Als dit gerucht waar is' schreef ik in mijn dagboek, 'dan is dit het mooiste wat ik ooit gehad heb'. Wel kregen we plotseling van de Jappen koffie met suiker en dat was vreemd. En toen kwam een Japanse of ficier ons vertellen, dat de oor-- log in de Pacific geëindigd was. ,Dat ze die verloren hadden zei hij er niet bij. Daarna mocht het Wilhelmus gespeeld worden. Een geweldig mement. We stonden allemaal te janken. Niet lang daarna kreeg ik een briefje van mijn vrouw, dat ze in aantocht was - ze zou van Java naar Thailand worden ge bracht. En ja hoor, op een goeie dag stond ze voor me.' Met m'n zoontje, die was toen al drie en een half jaar oud en die had ik nog nooit gezien. 'Dat is nou de vader van't por tret' zei mijn vrouw. Ja, en toen zijn we in juni '46 naar Bang kok gebracht en vandaar naar Nederland vervoerd. Zo kwam ik na acht jaar weer terug in Leeuwarden. Mét de dagboeken natuurlijk, die heb ik daar dus altijd bijgehouden. Met een potloodje geschreven op het papier van cementzak- Nog maar net lag het decem bernummer van 't Kleine Krantsje met het verhaal over het oude café Neuf bij onze abonnees in de bus of we kre gen een enthousiaste lezer op bezoek, die ons verraste met een stapeltje paperassen met betrekking tot dit al lang gele den verdwenen en ooit zo be kende Leeuwarder café. Die paperassen, voornamelijk oude kwitanties, had deze abonnee een jaar of acht gele den bij een verbouwing aange troffen in het pand waar het café Neuf van 1875 tot 1938 gevestigd was. "Ik kan er niks meer mee, maar misschien is 't nog wat voor 't Kleine Krantsje" aldus de zeer terechte veronderstelling van deze abonnee. Een van de kwitanties betrof een abonnement op het blad Fen Fryske Groun over een pe riode van een kwartaal, zegge en schrijve één gulden en twee en zestig en een halve cent. Een schijntje dus, maar dat was dan ook een nota uit de twintiger jaren. Forser was het bedrag, dat de Amsterdamse firma H. Bootz in 1925 van de heer A. Westra van het café Neuf te vorderen had: vijftig gulden en vijftien cent. Aan de waterleiding raakte het café in november 1933 een be drag van drie guldens en vijf tien centen kwijt en in decem ber 1925 kwam het gemeente lichtbedrijf met een nota van zeven en tachtig gulden en twee ensnegentig centen aan de deur, een aanzienlijk be drag, dat op die ene maand be trekking had. Ook werd er natuurlijk door het gezin Westra zelf en door de cafébezoekers getelefoneerd en wel in de maand juli 1934. voor de totale som van achttien gulden en twintig cent. van den Poulier: J Zonder stempel niet geldig. Grappig was het, dat er zich bij deze kwitanties ook een zeer vergeeld fotootje bevond met de afbeelding van een jongen en een meisje en dat zouden best eens de kinderen van Au gust en Anna Westra, Annie en Anton, kunnen zijn. Maar het leukste stuk in deze kleine en merkwaardige collec tie was een waardebon "Goed voor 2 eendvogels" af te halen bij "den Poulier de Jong". "Zonder stempel niet geldig" staat er nog op, maar met dat stempeltje zit het wel snor: "Aug. Westra Café 'Neuf'" staat er duidelijk op. Dat kwam maar mooi uit, zo vlak voor de Kerst en wij dus met die waardebon naar de van ouds bekende Poelier De Jong in de Sint Jacobsstraat. "Kijk" zeiden we en wij over handigden het winkelmeisje het kaartje. Even wierp zij er een blik op en toen vroeg ze vriendelijk: "Hoe wilt u ze hebben, mager of vet?" "Mager maar" antwoordden wij om in onze eigen stijl te blijven. Zonder verder commentaar haalde zij twee eendvogels uit de koelkast en deed zij er voor ons ook nog een zakje om heen. En dit, dat zult u met ons eens zijn, noemen wij nu eens servi ce, welgeteld een en vijftig jaar na het verdwijnen van dit café Neuf en - wie weet - mis schien wel zestig of zeventig jaar na het van kracht worden van die waardebon! ken - die had ik versneden tot bruikbaar schrijfpapier. Zo'n dagboek bijhouden mocht wel niet, maar ik deed het toch. Tweemaal is het in beslag ge nomen. De eerste keer zag ik het toch weer terug en de tweede keer kreeg een schand knaapje van de Jap de op dracht het te verbranden. Dat jong sprak nauwelijks Neder lands, maar hij kwam bij me en zei: 'Jap zeggen: ik moet ver branden, maar ik denken: is van jou!' GEENHOND Ik heb er na de oorlog nauwe lijks meer in gekeken. Alleen voor het ontvangen van een uitkering moest ik weten hoe veel stokslagen ik had gehad en hoe dat was gebeurd. Toen kwam ik ook weer een zelfbe dachte hartekreet tegen, die ik eens opgeschreven had: "Als de Rijzende Zon ter kimme neigt, Dan daghet het in het Oosten". Maar nog eens hele maal doorgenomen heb ik die dagboeken niet. En erover pra ten met anderen gaat ook niet zo best. Wat we daar werkelijk beleefd hebben is iets, dat geen hond hier begrijpt." (Vervolg van pag. 8) as 't wat kouder wut, bin ik al lied wel drie kwatsjes kwiet "Kouwer en ouwer sal je bedoe- le" lacht de ander. Ik laat me door de massa meeslepen naar binnen, de roltrap op: Raak on der de indruk van de fraaie win kels. Tjonge, wat een luxe! "Pe perduur spultsje" hoor ik iemand achter me mompelen. "Ja, ik snap niet hoe die winke liers het andurve", zegt een an der. Die gedachte was ook al bij mij opgekomen. Maar ja, in ie dereen schuilt geen onderne mer. Via een bovengrondse passage beland ik in de winkel van V. en D. Ik haast me om weer uit die drukte te komen. Niets voor mij, al die sneupende mensen. En wat een kinderen lopen er rond! Vroeger (ja daar begin ik weer) stond er voor de ingang van de winkel een por tier, compleet in uniform. En die joeg alle kinderen zonder gelei de weg! Dat was zo'n grote man met een hitlersnorretje. Weet u nog wel? "Nou, die het mij wat achternazeten" zal nu menige lezer denken. De goede man werd soms slim weggelokt naar de ene ingang, terwijl dan andere kinderen door de hoofd ingang naar binnen glipten. En in die grote portiek met allemaal vitrines kon je gemakkelijk weg komen. Een ander foefje was, om met iemand naar binnen te gaan die ouder was. "Buuman, nimt buuman mij even naar bin nen?" vroegen we dan. En dat lukte wel eens. Vandaag de dag zijn kinderen een hoogst be langrijke factor in de winkel- branche. Kijk maar eens naar de Ster-reclame! Ja, in mien jeugd ging ik met een paar dubbeltsjes naar de kermis. Tegenwoordig hebben de kinderen echt ruim zakgeld. (Vervolg op pag. 13) Sjoerdje Faber. Vijftig jaar gele den lag in heel ons land haar naam op ieders lippen. Sjoerdje Faber, een Frysk famke van vier en twintig jaar, volbracht als enige vrouw de onmenselijk zware Elfstedentocht. Rijdend in het goede gezel schap van haar (Wargaaster) dorpsgenoten Hendrik Jelles Kooistra en Jelle Hendriks Kooistra, vader en zoon, maak te de robust rijdende Sjoerdje honderden wedstrijdrijders be lachelijk door ze moeiteloos in te halen en voorbij te gaan. Toen er van de 688 (eerder ge starte!) wedstrijdrijders nog maar 26 binnen waren, stapte Sjoerdje Faber al bij het eind punt De Groene Weide binnen. "Als er een prijsvraag uitge schreven zou worden: wie se dert 30 januari het populairste meisje is in ons land, dan zou het eenvoudige meisje Sjoerdje Faber te Warga een goede kans maken" schreef een paar dagen later de krant. "Het is een doorzetster me neer" noteerde een journalist uit de mond van Sjoerdje's moeder. "Een, die het nooit op geeft en dat is niet alleen met het schaatsrijden, maar ook met het zeilen en met kanoën, met wandelen en met zwem men. Kijkt u maar eens naar de prijzenkast, die zit vol kruisjes en medailles. De Wielen heeft ze helemaal overgezwommen, maar haar ideaal was aan de Elfstedentocht mee te doen. Moeder, zei ze nog, ik heb er toch zo'n zin in, ik moet het ha len. Maar ik moet er direct bij vertellen, dat ze het niet alleen gedaan heeft. Ze heeft samen gereden met een oudere man, Kooistra en diens zoon, een jongen van achttien jaar. En dat zijn baasrijders hoor. Die weten er wat mee. Maar ja, zij heet toch ook moeten rijden." Een grandioze ervaring voor Sjoerdje Faber dus. Maar ook een ervaring met een vervelend kantje er aan. Want wat kreeg het Wargaaster meisje onder weg zo nu en dan van de kant van de toeschouwers te horen? Wel, dit: "Kijk die dikke daar nou eens scheuvelen!" "Nou ja" vertelde Sjoerdje Fa ber later: "ik behoor nu wel niet tot de magersten, maar die dik te kwam toch doordat moeder mij van onder tot boven had volgepropt met cadetjes en zakken zuurtjes en pepermunt. Het was dus wel waar: ik zag er niet uit

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1990 | | pagina 9