DANKBAAR VOOR ONDERVONDEN
GEZELLIGHEID EN AMBIANCE
'T KLEINE KEiNTSJE
"KROEGLOPER VAN M'N ZESTIENDE AF"
r lovye l
VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN pagina 7
ken, Henny Snijder, de joyeuze
lebemann en anderen kon ont
moeten. Al deze kroegen en
hun bezoekers hebben onbe
wust meegewerkt aan mijn vor
ming, want de beste school
voor het leven is niet het insti
tuut dat met die naam wordt
betiteld, maar het leven zelf.
De kroeg is tegenwoordig een
instelling, zonder welke het so
ciale verkeer practisch onmo
gelijk zou worden en die daar
uit niet is weg te denken. Zij
heeft niet meer de navrante bij
klank, die vroeger met haar
verbonden was. Zij was in mijn
prille jeugd de plaats, waar de
arbeider z'n weekgeld verzoop
en zijn gezin in diepe ellende
dompelde.
Door grote schrijvers werd zij in
hun geschriften gehekeld als
de gesel van de kleine man,
o.a. door Victor Hugo in zijn
L'assomoir (Het kroegje). En
wie herinnert zich niet de hart
verscheurende, op vele plaat
sen aangeplakte prent van
Braakensiek, voorstellende een
vader en z'n dochtertje, dat
hem smeekt niet de kroeg in.te
gaan en die tot bijschrift droeg:
"Ach vader, niet meer" en waar
wij, als kwajongens achter
plachten te schrijven: "dan
zes"? Wie herinnert zich niet
ook de beweging van de "Blau
we knoop"?
Het is aan de ontwikkeling van
de volksmassa te danken, dat
aan dit euvel een einde werd
gemaakt. Kroeg is nu de naam,
en niet alleen meer bij de stu
denten, voor de drankgelegen
heid van elke stand, waar men
sen zich verpozen onder het
genot van een alcoholische
versnapering.
U ziet, dit epistel heeft niets
van doen met onderwerpen,
zoals door Carmiggelt beschre
ven. Het zijn slechts een paar
reflecties, die ik heb weergege
ven naar aanleiding van enige
opmerkingen in ons zo gewaar
deerde Kleine Krantsje. 't Klei
ne Krantsje, dat als geen ander
blad de gelegenheid geeft om
de nostalgie, die leeft in ieder
mens, levendig te houden en
die met anderen te delen. De
initiatiefnemer daarvan, de heer
Schoustra komt daarvoor alle
lof toe.
Den Haag Mr. J. S. Bijl
was De Boeienkoning, alias
Kapitein Nero, of De Friese Fa
kir en die zich zelfs ook wel De
Doodsverachter noemde, een
bekende verschijning in het
stadsbeeld van Leeuwarden.
Veel oudere Leeuwarders zul
len zich hem herinneren als
een ware artist van de straat,
die optrad, zodra het publiek
een financieel offer had ge
bracht, dat in zijn ogen vol
doende was. Voor hij indivi
dueel optrad deed hij dat
samen met een andere popu
laire figuur, die Hoempa werd
genoemd. Die torste een enor
me trom op de rug, sloeg met
bekkens en produceerde verder
muziek door het bewegen van
zijn hoofd en armen en benen.
"Dat was een gesellige kerel,
vol vermaak en ik hew er heel
wat plezier met had" heeft
Douwe Bijlsma, de Boeienko-
ning, ooit van deze De Merode,
alias Hoempa, gezegd.
De oude cafézaal van het hotel De Kroon van Gerrit Regnery, de vader van Piem, met rechts op de
achtergrond het biljart.
hengst "ter dekking gereed".
Wij hebben daar het ontstaan
van vele veulentjes meege
maakt. Diepe bewondering
hadden we voor het kleine
kromgebogen oude mannetje,
dat de manoeuvres begeleidde
en dat geen enkele angst toon
de voor de geweldige en ner
veuze beesten, die hij de hele
dag van krachtvoer voorzag om
hen in staat te stellen enige
malen hun productieve kracht
te tonen. Vergelijkingen gaan
altijd mank, maar zijn moed te
genover dit dierlijk natuurge
weld kan ik niet beter vergelij
ken dan met die van de ele
gante stierenvechters, die ik
later vaak in Spanje en Mexico
heb kunnen bewonderen.
PIEM.
Bij mijn herinneringen aan de
Kroon moet ik vooral terugden
ken aan mijn vriend Piem, de
meest gulle professionele
gastheer, die ik in mijn leven
heb ontmoet, een Lebemann in
optima forma. Als ik naar Ham
burg en- Bremen moest, wat
dikwijls gebeurde, reisde ik al
tijd met de auto over Leeuwar
den om daar een nacht over te
blijven en er te vertoeven aan
de door Piem voorgezeten
stamtafel tussen vogels van de
meest uiteenlopende pluimage.
Om niet in herhaling te verval
len zal ik daar nu niet over uit
weiden. Vroeger heb ik daar
over in 't Kleine Krantsje in
extenso bericht. Datzelfde is
het geval met een andere
kroeg, die ik in de twintiger ja
ren veelvuldig bezocht. Ik be
doel het bierhuis Klaas Eyge-
laar in de Ossekop, waar het
beste, lobbigste bier werd ge
tapt, dat ik ooit heb gedronken
en waar je types als Drieske
Bouman, de slager, Slauerhoff,
de dichter, "keapman" Lampe
(zo genoemd door de Friese
boerinnen aan wie hij zijn waar
verkocht), die het bier naar bin
nen liet glijden zonder te slik
Bij het lezen van het opschrift
van deze schriftuur zult u mis
schien denken, dat ik het in
mijn hoofd heb gehaald om, in
navolging van de onvergetelijke
en te vroeg gestorven Simon
Carmiggelt, een verhaal te
schrijven over de "bruine café's
en hun habitué's", zoals hij dat
in zijn boek "Kroeglopen" op zo
onvergelijkbaar meesterlijke
wijze heeft gedaan. Hoewel ik
verschillende van de kroegen,
die hij regelmatig bezocht, ook
goed ken verbeeld ik mij niet,
dat mijn geschrijf enigszins in
staat zou zijn de sentimenten
weer te geven, die zijn pen zo
diepgevoelig aan het papier
weet te ontlokken. Daarvoor
moet men een groot schrijver
zijn en ofschoon hij niet tot de
grote literatoren wordt gere
kend (wat is daarvoor eigenlijk
het criterium?), ken ik geen au
teur, althans niet in het Neder
lands, die zo'n hoogte heeft be
reikt in het produceren van dit
soort korte verhalen.
KROEGEN
De aanleiding tot dit opstel is
een andere. In het kerstnum
mer van "'t Kleine Krantsje"
worden enige Leeuwarder
"kroegen" vermeld, die ook in
mijn jeugd een rol, zij het een
niet grote, hebben vervuld. Het
klinkt misschien vreemd, maar
ik was met m'n zestiende al
een "kroegloper". Ik ben dat
mijn hele leven gebleven en
ben het nu nog. Ik ben dank
baar voor alle gezelligheid en
ambiance, die ik daar heb on
dervonden, vooral als ik lang
durig ver van huis was en aan
de bar onbekende lotgenoten
trof, die in dezelfde omstandig
heden verkeerden en met wie
men dan gemakkelijk contact
kreeg.
De eerste keer, dat ik naar een
café ging was met m'n oom
Sjoerd Riemersma, vrijgezel en
onderwijzer in Leeuwarden. Het
was in het begin van de Eerste
Wereldoorlog. Ik was toen
veertien jaar en oom Sjoerd,
die me ook zeilen en schaatsen
had bijgebracht, wilde me biljar
ten leren. Daarvan kreeg ik
toen de smaak al te pakken en
ik ben het m'n hele leven met
liefde blijven doen. Ook zonder
m'n oom ging ik weldra biljarten
met klasgenoten van de Rijks
H.B.S. Het meeste deed ik het
met Jan Heeg, later veearts in
Halfweg en Theo Ruyg, later
directeur van een gemeentebe
drijf in Apeldoorn. We deden
het veel in het café "de Neder
landen", van de gebroeders
Bijlsma, in de Zuiderstraat. Ook
kwamen we wel in "de Kroon"
en in "Spoorzicht", waar toen
nog een of twee biljarts ston
den. De Kroon werd in die tijd
nog gedreven door de heer
Regnery, de vader van de on
vergetelijke Piem. We bestel
den dan gewichtig een "Rotter
dammer", dat was een glas
spuitwater met een scheutje
elixer. M'n eerste bier heb ik
waarschijnlijk gedronken in één
van de schipperskroegen op de
Weaze, z.g. Maastrichts bier,
een donker bierachtig vocht
met een schep suiker, dat ook
door de schippersvrouwen
werd genuttigd en dat maar
weinig alcohol bevatte en nau
welijks enige intoxicatie teweeg
bracht.
Als ik aan Spoorzicht denk,
komt me de eigenaar, Jarig de
Jong, weer voor de geest, 'n
deftig heer met een zwart zij
den kalotje op, die altijd, met
een lange Goudse pijp, geze
ten was aan het hoofd van de
stamtafel. Hij was oud-onder-
wijzer en zijn gesprekken, die
-we onwillekeurig mede aan
hoorden, gaven blijk van grote
wijsheid. Althans zo staat het in
mijn geheugen gegrift.
Spoorzicht had nog een andere
aantrekkelijkheid voor ons. In
een stal achter het etablisse
ment stond vrijdags vaak een
Ach, vader, niet meer'