'T KLEINE KRANTSJE AAN FENNO L. SCHOüSTRA VERTELD DOOR: GERARD DE JONG VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN pagina 9 "Als ik het wel heb is er elk jaar op de vijfde mei bij de fusillade plaats in Dronrijp een soort her denking. Maar daar kom ik nooit. De elfde april dat is mien eigen dag. Dan gaan we er al tijd heen en dan brengen we er bloemen. Dat is de dag van mijn hergeboorte, zo kun je dat toch wel stellen. Zonder moeite kreeg ik daar altijd vrij voorEn de kinderen hebben er ook al tijd zomaar vrij voor gehad. Eerst lag het voor mij nog alle maal erg gevoelig. Dan was ik zo tegen de elfde april om zo te zeggen "niet te bruken, niet be naderbaar". Maar die tijd is voorbij, ik kan er nou over pra ten - affijn, dat merkje nu wel. Op de zevende april van dat laatste oorlogsjaar 1945 ben ik gearresteerd. Toen kwamen ze, es even kieke, met een man of vijf, Duitse S.D.ers met onze vriend Albrecht en de heer Meekhof, een zogenaamde Schalkhaarpolitie, bij mijn ou derlijk huis in de Tweede Park straat in Huizum. Om mijn ou dere broer te halen, Gerrit, want dat was een K.P.er, die was lid van de Knokploeg. Maar hij zat juist ondergedoken bij de Bonnema's in Workum, dezelfden van het Oranjehotel. Twee man stonden op de voor deur te bonken en een paar drongen het huis binnen via de achterdeur. De vijfde man, die me in de kamer zag staan, sloeg meteen met de kolf van zijn geweer een raam in en hield me onder schot. Dus vlo gen ze direct op me af en dat was "hopla hebbe" want ze dachten dat ik Gerrit was. Maar aangezien ik Gerrit niet was zei ik mijn naam, maar dat konden ze niks schelen, ze moesten toch wat hebben. Mijn moeder, die zag, dat ze me zouden meenemen, ging voor me staan, die wou me verdedigen, maar dat namen ze niet, dus werd ze mooi even anne kant duwd, "weg jij" en deze per soon kon met de heren mee. OPSPEELD Toen he'k blijkbaar nogal een beetje opspeeld, want het was "rats boem" en daar kreeg ik de nodige tikjes en ja, je bren- ge niks in met die gasten. Om de hoek van de Heyerman- straat bleek de wagen klaar te staan en toen bleek ik dus naar het Burmaniahuis verhuusd te wudden. Daar werd ik de wa gen uitgeranseld en de trap op en toen ik m'n klompen wou uittrekken kreeg ik een hijs oppe kop met mien eigen klomp, dat was niet so sunig. Toen kwamen we in een grote zaal met een grote tafel met al lemaal heren er omheen, ver moedelijk S.D.ers en dat was "naam noeme" en de boel af geven, de zakken leeg. Daarna naar de kelder, daar hadden ze cellen ingetimmerd, dat waren dingen ter grootte van een grote kleerkast, zo'n honderd bij tachtig centimeter met een bankje erin. En dat was "goeiedaaaag!" Het was 's morgens half tien, dat ze me te pakken namen, dus ik moet er om een uur of tien naar binnen zijn gebracht. Daar lieten ze me zitten tot na de middag, half vijf, vijf uur, schat ik en toen werd ik er uitgehaald voor ver hoor. Dat werd afgenomen door Grundmann en Meekhof, die namen hoorde ik daar al gauw. Ik ontkende alles. Duits verstond ik niet en ik wist van niks, maar dat wudt je dan wel inpeperd. Op alle mogelijke manieren probere ze toch wat uut je te krijen deur je op ge mene manieren te pienigen en in je lichaam te schoppen, wat allemaal niet holpen het. Op 't laatst hadden de heren hun nocht, nou ja, ze hewwe mie eerst nog even oppe tafel had en nadat ze mie de keel dichtknepen hadden en ik teu gen de bewusteloashied ansat, zeiden ze, dat ik er nog maar es goed over nadenke moest en dat er achter het huis een grote tuin was, daar konden ze me zonder meer neerschieten en dan wist niemand daar wat van. Nou, toen werd ik naar be neden gebonjourd, het celletje weer in. Daar werd je regelmatig, ja, dat was oek zo'n leuke business daar beneden, dan ging plotse ling de deur open dan moest je rechtop staan en je naam noe men. Dat gebeurde niet één keer, maar herhaaldelijk en op momenten, dat je er niet op verdacht was. En op een gege ven moment, wie staat er voor mijn cel? Joseph Keyl, een Rexist. Dat wist ik toen nog niet, maar later begreep ik wie hij was. Die had blijkbaar ont dekt, dat ik mijn polshorloge nog had en dat moest ik toen afgeven. Nou was 't een spul- tsje, daar hew ik nogal wat van seid en toen was het "uit de cel!" en honderd kniebuigingen maken. "Nou" zei ik, "dat kan ik niet, want ik ben net herstel lende van een pleuris, dat is voor mij dus niet mogelijk". Toen vonden ze wat anders uit: "Neem maar een balk en druk die vijftig maal voor je uit, zit tend op de hurken". Nou ja, dat was natuurlijk ook geen haalba re kaart. En op 't laatst werd ik de cel weer ingetrapt. PEKEDOLSTRA Nou, in de loop van zondag werd ik verplaatst naar een an dere cel. En wie trof ik daar? Daar zat al een ander in en dat was Peke Dolstra, die kende ik wel, dat was voor mij geen on bekende. Dus daar zaten we, samen in die cel. En de dag daarna begon Peke er al over om een vluchtpoging te onder nemen. Wij werden bewaakt door een gewone landwachter en Peke met sien geweldige gewicht kon die kerel wel an, die had die landwachter somar opknapt. "Mar", sei ik, "dat kanne we nou wel probere, mar dan mutte we de trap op en wie komme we daar teugen?" Dus hebben we daar tenslotte maar van afgezien. Een verhoor heb ik daarna niet meer gehad, dat hoefde blijk baar niet meer. Wel ging nog iedere keer de celdeur open en moesten we de naam zeggen. Dat gebeurde regelmatig, ook 's nachts en we kwamen niet in slaap, daar kregen we geen gelegenheid voor. Wel hadden we toen de gedachte "er is wat loos, de heren wudde be nauwd". We hoorden steeds wagens op het plein, we hoor den sjouwen en slepen, dus dachten we al "het spul gaat vertrekken", wat achteraf bleek ook het geval weest te hew- wen. Toen kwam de dinsdag en toen werd Pe opgehaald uit de cel. Later kwam hij weer terug en toen vertelde hij, ja, hij had een ding tekene mutten, maar daar snapte hij niks van, hij wist niet wat dat allemaal te betekenen had. 's Middags moest hij weer met en hoe dat verder met hem gegaan is, dat is een bekend verhaal. Ze zouden hem dood schieten bij de spoorlijn achter de Harlingerstraatweg, maar hij heeft zich vrijgevochten - een sterk stukje was dat. Goed, ik zat dus weer alleen in mien celtsje en toen kreeg ik zowaar een glaasje drinken, een glaasje water en ik mocht naar 't toilet. Al die tijd had ik geen drup water gehad, alleen maar een kusje brood en een droog eerpeltsje en verder "mar koest houwe". Dat is zo deursukkeld tot de woensdag kwam. 's Morgens bleef het rustig en het was niet zo, dat we nog lastig gevallen werden met die celdeur open. Tot er plotseling allemaal namen wer den afgeroepen en toen was het "antreden' onder begelei ding van de nodige wapenhel den zeg maar en toen ging het met een hele ploeg naar bui ten. Van al die mensen herkende ik er één en dat was Sybrandus van Dam, dat was een beken de voor mij, die woonde vlak bij mij. Een van ons werd terugge roepen, dat was wat achteraf bleek een ingenieur van Water staat te zijn, een Swanenburg, die hoefde niet mee, die werd teruggeroepen. Wat er verder met hem gebeurd is weet ik niet; vermoedelijk hebben ze hem zonder meer vrijgelaten. Nou, de wagens stonden klaar en toen was het "instappen!" - onder begeleiding natuurlijk. Er waren vijf wagens en voorop reed een open wagen, waar onder andere een beste vriend inzat, Joseph Keyl met een au tomatisch wapentje, gericht op de volgauto's. Dat was dus de Nieuwestad af, langs de Groe ne Weide en de Harlinger straatweg op, waarbij ik de ge dachte kreeg "we gaan zeker naar Holland toe". Maar er werd afgeslagen naar Dronrijp. We hebben mekaar toen eens even aangezien. "Wat er nu gebeurt?" Maar niemand, die het wist. Zo reden we door het dorp tot de brug en toen was het "stop" want die brug stond open en toen konden de heren niet ver der. Ik zat in de eerste volgau to, maar men had twee wagens in het dorp laten stoppen, want wat was het geval? Er waren Tommies in de lucht en de he ren gingen beschutting zoeken, maar wel zo, dat we onder schot gehouden werden. Toen de Tommies verdwenen waren, was het een zaakje van "antre den" en toen werden de men sen van de twee auto's bij het dorp er uitgehaald en die moesten marcherende naar de brug, dat was dus nog een aar dig eind. Dat waren acht man. Die werden via het trapje naar beneden op het eerste talud geplaatst, ongeveer een meter van elkaar af. Wij waren toen ook al uit de auto, uit de eerste volgauto, en we stonden toen op de oprit van de brug, dus wij konden het hele zaakje aan schouwen, wat er beneden ge beurde. VUURPELETON Op het onderste talud, onge veer vier meter van de jongens vandaan, dus tegen de water kant aan, daar stelde zich het vuurpeleton op en toen die ke rels daar met die karabijnen gingen staan, toen kregen we het pas in de gaten: "dit gaat mis, nu is het gebeurd!" Nou, van boven af werd het commando gegeven en een ze kere Vogt en onze vriend Keyl bleken de commandeurs, die stonden dus tegen de brugleu ning aan. Er kwam eerst een salvo over de mensen heen, daarna pas kwam het schot. Er werd nog gecontroleerd of ze allemaal dood waren en ver draaid, toen bleken er nog twee te leven. Die hebben toen nog (Vervólg op pag. 11)

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1990 | | pagina 9