SPECTACULAIRE HANDEL IN
HONDEN VOOR AMSTERDAM
pagina 6
Het kan niet gebeuren, dat er op de Leeuwarder veemarkt honden ten verkoop
worden aangeboden. Het is immers verboden honden op de markt te brengen. Ze
zouden alle aangevoerde koeien en kalveren en stieren en schapen de kop op hol
jagen en dat kan niemands bedoeling zijn. Willen we de roemruchte ras-jordaner
Paul Rollman geloven, dan is dat in het verleden wel anders geweest. Dat blijkt uit
het kostelijke boek "Mag ik effe ademhalen" dat hij ooit schreef.
In dat boek verhaalt hij van zijn herhaalde bezoeken aan de
Leeuwarder vrijdagmarkt om hier honden aan te kopen. Die
beestjes placht hij dan met lekkere winsten weer te verko
pen in Amsterdam. In die tijd, kort na de Tweede Wereld
oorlog, moet het volgens Paul Rollman zo zijn geweest, dat
er tegelijkertijd tientallen honden op de markt verschenen,
niet op de pluimveemarkt, waarvan wij weten, dat er inder
daad wel honden kwamen, maar op de veemarkt, zoals hij
nadrukkelijk schrijft.
De Mokumer Paul Rollman is
dus hondenkoopman geweest.
Maar hij heeft in zijn zeer avon
tuurlijke leven meer bij de hand
gehad. Hij was onder andere
ook straatfotograaf en de spe
ciale "lijffotograaf" van zijn
vriend Johnny Jordaan, hij was
stroper en kermisexploitant, hij
begon een handel in kattenbak
vullingen, hij werd handelaar in
textielwaren en handelaar in
schilderijen, die hij zelf vervaar
digde, hij maakte ook naam als
paardenfokker.
OPGEGETEN
Kort na de bevrijding, toen hij
even in de twintig was, ontdek
te hij, dat er in Holland veel
naar honden werd gevraagd.
"In Amsterdam" aldus Paul
Rollman, "wilde iedereen een
hond hebben. Tijdens de hon
gerwinter waren alle honden
weggedaan of opgegeten. En
het enige, dat je zo'n beetje
kon kopen van je geld was een
hond, dus iedereen wou een
hond."
Zo kwam Paul Rollman, die
daar wel brood in zag, in de
hondenhandel terecht.
"Ook in Friesland kocht ik hon
den op. Donderdagsmiddags
ging ik met het boemeltje naar
Purmerend. Dan met een oude
veewagen van transportbedrijf
De Lange mee de Afsluitdijk
over naar Leeuwarden. Vrij
dags is er veemarkt in Leeu
warden. Dan vroeg ik aan die
boeren of ze jonge honden
hadden. Die namen ze dan de
volgende vrijdag voor me mee.
Voor een glad hondje gaf ik
een gulden en voor een hondje
met krullen een knaak. Tiental
len honden heb ik naar Amster
dam verkocht. Op die veemarkt
was ik al gauw bekend. 'De
Hondenkoning' werd ik er ge
noemd. Ik had daar diverse
jongens, die voor mij de boer
opgingen om honden op te ko
pen. Vaak ook werd ik op de
markt door boeren aange
klampt. Zeiden ze op z'n Fries:
'Moetsje nog een hondje
kèpe?'
Ik kwam vaak met vijftig, zestig
honden thuis. Gingen in Leeu
warden in kisten en dan met de
trein naar Stavoren. Van daar
met de boot naar Enkhuizen en
dan weer per trein naar Am
sterdam.
Als die kisten 's nachts op het
perron stonden, hoorde je
voortdurend dat gejank en ge
blaf. Gaf ik zo'n beambte vijf
piek, hield ie z'n mond wel.
Want je mocht die honden ei
genlijk niet laten staan.
Maar er zat niks anders op,
want ik kon nergens onderdak
huren. Als ik eens een onder
dak had of een kelder, dan
moest ik er in de kortste tijd
weer uit. Een kelder met vijftig
blaffende honden, daar liggen
ze twee straten verder nog van
wakker.
Ik kon ze nergens bergen, dus
ik moest ze in een dag verko
pen. Dat lukte altijd. Wat ik vrij
dags in Leeuwarden kocht, was
ik zaterdagsmiddags in Amster
dam al kwijt. De mensen ston
den in de rij voor een hond. Ik
deelde ze uit."
De ondernemende Paul Roll
man komt dan in zijn boek met
vermakelijke verhalen over het
verloop van sommige transac
ties.
"Op de markt in Leeuwarden
komt een woonwagenbewoner
op me af" zo schrijft hij.
"Met een heel geheimzinnig
gezicht zegt ie, ik heb drie
chow-chows voor je. Ik zeg, zo.
Ja, zegt ie, maar ze kosten een
hoop geld hoor. Ik zeg, ja dat
zal wel. Waar heb je ze? Kom
maar effe mee, zegt ie. Hij had
ze in een vrachtwagentje, in
een kist. Hij maakt de kist open
en verdomd, drie chow-chows.
Grote Chinese keeshonden met
blauwe tongen. Een donker
blauwe tong dat is hun rasken
merk. Dus ik maak natuurlijk
die hondjes hun bekkies even
open. Maar wat zie ik? Gevlek
te tongen! Dat betekent dat ze
bijvoorbeeld een chow-chow
vader hebben gehad, maar
geen echte moeder. Ik zeg, ze
zijn niet echt. En je hebt er
geen papieren bij ook. O, zegt
ie, ik dacht dat ze echt waren.
Ik heb die hondjes voor een
zacht prijsje gekocht. Wel meer
dan ik voor een vullisbakkie
gaf, want op het oog waren het
chow-chowtjes. Ik denk, hier ga
ik een verkoopstunt van ma
ken. Die beestjes lekker gebor
steld, DDT erop voor de vlooi
en, mooi halsbandje om, leuk
riempje eraan, zelf mooi pak
aangetrokken en op het Rem-
brandtplein gaan staan
Ik laat die hondjes dartelen
over het trottoir en het duurt
niet lang of ik heb een kringetje
mensen om me heen. Leuke
hondjes zijn dat meneer. Ja, en
ze zijn te koop ook. Pats, een
tje weg. Even later, pats weer
eentje weg. Die brachten zo
maar een meiertje of drie, vier
het stuk op.
De laatste laat ik even heen en
weer springen, was toevallig de
Jonge hondjes op de markt in Leeuwarden. Paul Rollman kocht ze
voor een gulden per stuk. (Foto's: Collectie Fenno Schoustra/'t Kleine
Krantsje)
mooiste ook. Die andere twee
waren een beetje bruinig, maar
deze was echt rood.
Er komt een temeietje naar me
toe. Got jongen wat een leuke
chow-chow heb je daar. Wat
een pracht, die koop ik. Maar,
zegt ze, ik heb geen genoeg
geld bij me. Wil je even met me
mee gaan. Ik zeg, natuurlijk,
met jou wil ik altijd mee. Onder
mijn ene arm die hond en on
der me andere arm dat temei
etje, gaan we naar de Achter
burgwal. En zij prompt met de
poen op tafel. Maar voor de
rest niks want handel is handel.
Dus niet van broek uit, zullen
we het gelijkmaken?
Een week of vier, vijf later, m'n
moeder aan m'n bed. Paul,
zegt ze, er staat zo'n opge
schilderd mokkel beneden. Ze
heeft het over een chow-chow
die niet rasecht is, en ze staat
maar te schelden. Of je even
komt.
Ik naar beneden. Vuile vieze
stinkende oplichter! Ik zeg, wat
sta je te schreeuwen? Zegt ze,
die hond die je me verkocht
hebt, is geen rashond. Ik zeg,
o nee, die mooie chow-chow, is
dat geen rashond? Nee, zegt
ze. Ik zeg - want ik wou geen
bonje op de trap hebben - ga
jij nou rustig naar huis toe, dan
ben ik over een uurtje bij je.
Nee, zegt ze, ik wacht hier wel
tot jij je aangekleed hebt, dan
nemen we een taxi.
Ik me snel aangekleed en met
haar in die taxi naar haar huis.
Ik bekijk die hond, zag er prima
uit want die werd goed ver
zorgd bij haar. Ik zeg, en waar
om is het nou geen rashond?
Omdat z'n tong niet helemaal
blauw is, zegt ze. Ik maak dat
bekje open, kijk zo en zeg, dat
gaat lekker. Zegt ze, wat gaat
lekker? Ik zeg, nou die vlekken
natuurlijk. Die worden steeds
groter. Zegt ze, wat bedoel je?
Ze werd onzeker. Ik zeg, wan
neer ie een jaar is, is die hele
tong blauw. Wist jij dat niet?
Nee, zegt ze. Alle meiden uit
de buurt zeggen dat het geen
echte chow-chow is vanwege
die vlekken.
Ik zeg, ach meid dat is toch
allemaal jaloezie. Jij kan wèl
een dure rashond kopen, want
jij verdient veel meer als zij.
Got, zegt ze, wat ben ik stom.
Hoe kan ik daar nou intrappen.
Paul, zegt ze, neem me niet
kwalijk hoor. Hier, da's voor de
moeite dat je meegekomen
bent. Ik kreeg zo 100,- van
haar. Nooit meer wat over die
chow-chow gehoord. Ze zal
toch niet denken dat ie nooit
volwassen wordt.
GROOTSTE HOND
Treffend is ook het verhaal
over de zwarthandelaar en fiet
sendief "Appie de Swijntjesja-
ger", die per se de grootste
hond van Amsterdam wou heb
ben. Paul Rollman kreeg van
hem de opdracht naar zo'n joe
kel uit te kijken.
"Maar er was nooit een hond
bij voor hem. Op den duur be
gon hij me link aan te kijken. Al
gauw was het zo dat ik er niet
van kon slapen. Met zulke klan
ten moet je nog uitkijken ook.
Als ze een keer lazarus zijn,
krijg je een paar knallen in je
gezicht. Omdat ze niet snel ge
noeg bediend worden. Ik dacht,
vond ik maar wat, dan ben ik
van hem af.
Een keer dat ik weer in Leeu
warden sta, komt er een hon
denkar aan met kippen en ko-
(Vervolgoppag. 19)