'T KLEINE KEAHTSJE
EEN SCHOOLREISJE IN
DE TWINTIGER JAREN
VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN
We kregen vanuit de trein een
heel andere kijk op onze stad.
De huizen zagen we nu aan de
achterkant, lang niet zo netjes
als je van die nette straten zou
verwachten, dan passeerden
we een paar rommelige fabrie
ken, met roetwolken produce
rende schoorstenen, maar al
gauw waren we buiten de stad.
In de weilanden liepen de koei
en rustig te grazen. Ze trokken
zich van het lawaaiige monster,
dat even hun rust kwam versto
ren, niets aan. Zij hadden de
trein al vaker gezien dan wij.
Och, wat duurde dat ritje maar
kort. Na tien minuten vermin
derde de trein vaart en stopte
toen, piepend remmend met
een schok bij het kleine station
netje. Je kon wel zien dat hier
niet veel mensen woonden. Be
halve onze klas, stapten er
maar drie of vier dorpsbewo
ners uit. Toen vertrok de trein
weer. De stationschef was een
vrouw. Ze droeg een zwarte
glimmende jas en een soort
zuidwester op haar hoofd. Ze
bediende ook de spoorbomen
en pas toen ze die omhoog
had gedraaid, zetten we er de
pas in.
Wij kwamen nu aan de Zwarte-
weg, die zo genoemd werd,
omdat aan weerskanten een
dubbele rij hoge iepen stond.
Daaronder was het altijd don
ker.
Meester en juf hadden gewaar
schuwd niet op de grote weg te
komen en daar hielden we ons
braaf aan. Het enige verkeer
op de Zwarteweg tijdens onze
korte wandeling, bestond uit
een paar boerenwagens, met
sjokkende paarden ervoor, een
paar fietsers en zowaar een
hondenkar. Een dikke kerel zat
op de kar en liet de hond dra
ven. Het beest had het zwaar,
de tong hing uit zijn bek.
De jongens die veel water ge
dronken hadden, konden dat bij
het zien van zoveel bomen
moeilijk meer ophouden. Ze
zakten steeds verder af in de
rij. Toen ze meenden dat nie
mand het zag, verdwenen ze
achter een dikke boom. Ze
konden niet laten er toch nog
even een wedstrijdje van te
maken, wie zijn straal het
hoogst tegen de stam kon mik
ken. Meisjes die de jongens
hadden zien wegduiken,
schreeuwden: "viezerikken".
Na een half uur lopen waren
wij bij het doel van onze reis,
een prachtig landhuis, omge
ven door een mooi bos. De ei
genaar moest rijk geweest zijn,
want hij had dat grote bos laten
aanleggen in deze weidestreek.
Wat woei het hier lekker fris!
De zon verdween zo nu en dan
achter een wolkje, het waren
maar wolkjes waaruit geen re
gen zou vallen. Dat zagen we
zo wel, want als je geen weer
bericht hoort of leest, moet je
veel naar de lucht zien. Verve
lend dat we allemaal die baga
ge in de hand hadden. Dat be
lemmerde je toch wel, als je
eens even lekker wilde hollen.
Het statige crèmekleurige land
huis, was voorzien van een to
rentje met een klok. Het hoge
In 1923 maakte de derde
klas van School 11, de
"Fièverbuurtskoal" een
uitstapje naar het Bos
van Ypey. Dat was een
hele onderneming voor
de kinderen in die tijd.
Onze abonnee "Igo Ga
lama,", die het school
reisje zelf heeft meege
maakt, haalt er in drie
afleveringen herinnerin
gen aan op.
smeedijzeren zwarte hek, met
vergulde punten, stond half
open, alsof ze ons daar ver
wachtten.
Voor we naar binnen gingen
werden nog even de schaapjes
geteld. Binnen het hek kregen
we de vrijheid, Waarvan we joe
lend en hollend gebruik maak
ten. De eerste die we daar met
een luid hoera verwelkomden
was Hansje Pik. Hij had geen
geld voor het schoolreisje en
was op z'n klompen uit de stad
komen lopen, acht kilometer en
hij was, evenals de meesten
van ons, negen jaar. Juf aaide
hem even over zijn bol en zei:
"Flinke jongen! Weet je moeder
ervan?" Hansje haalde alleen
maar even onverschillig zijn
schouders op. Verder werden
er geen woorden over vuil ge
maakt. Zo geweldig was het
ook weer niet; wij hadden wel
grotere afstanden gelopen.
HANSJE UITWUIVEN
Toen wij na enkele uren de te
rugtocht aanvaardden mochten
wij eerst Hansje uitwuiven, die
weer op z'n klompjes naar huis
liep. Misschien wisten ze het
daar niet eens. Maar wel had
hij net als wij zo'n verrukkelijk
reepje Korff's chocolade gekre
gen en een jodekoek en omdat
hij geen kroes had, mocht hij
mijn kroes lenen toen juf de li
monade ging uitdelen, die ze
zelf maakte door een emmer
water, die ze bij het grote huis
gehaald had, te mengen met
de inhoud van een fles oranje
siroop "Ranja". Hoewel wij al
tijd hongerig waren en geen
kruimel verloren ging, deelden
wij met Hansje onze boterham
men, maar 't zou oneerlijk zijn
voor de anderen die trouw ge
spaard hadden, hem voor niks
met de trein mee terug te ne
men. Dat vonden wij en Hansje
zelf ook, die toch van een
mooie dag genoten had.
Wij draafden door de boslaan-
tjes, speelden verlos. "Ik tel tot
tien, wie niet weg is, is gezien!"
en beklommen de hoge open
houten belvédère. Eenmaal bo
ven konden we onze stad zien
liggen met z'n plompe vierkante
toren. Enkele jongens dachten
dat ze hun eigen buurt zagen,
maar dat kon dus niet, die nieti
ge kleine huisjes zag je niet
van die afstand. Er was méér
te zien. Juf en meester pro
beerden ons bij te brengen hoe
al die bijzondere bomen en
struiken heetten, maar dat kon
ons niet schelen.
De grot, dat was wel de groot
ste attractie. Het was er stik
donker. In de grot waren een
paar nissen, waarin de jongens
zich verstopten als de meisjes,
natuurlijk altijd in groepjes,
waagden de grot door te lopen.
Eenmaal binnen hoorden ze
het dierlijke geluid van spoken
en gillend probeerden ze zich
te bevrijden van de armen, die
hun lijf omknelden, terwijl ze de
lippen van één dier monsters
op de wang voelden. Dat was
Kees Aalders, die zelfs in het
pikke donker wel wist wie hij
zoende, want de meisjes waren
niet allemaal even attractief.
Vlak bij het grote huis stond
een klein houten hokje, "het
huuske", zoals wij dat noem
den of de plee. Waren er voor
de jongens bomen genoeg, de
meisjes verdrongen zich voor
dat ene "huuske" en het was
ook nog gemengd.
Ik kreeg opeens hevige drang
en liep op een holletje naar de
plee. Gelukkig was het er net
even rustig, maar öf ik had in
de zenuwachtigheid vergeten
het haakje aan de binnenkant
in het oogje te doen óf er werd
zo hard aan de deur getrokken
dat hij los vloog; het zal geen
aantrekkelijk schouwspel zijn
geweest, toen ik daar zat met
een rood hoofd en de broek op
mijn enkels en voor mij een
groep meiden die het uitproest
ten van het lachen. Nog erger
was dat Johanna de Boer, een
meisje dat ik in stilte beminde,
daarbij was. Nooit zou ik op die
school deze vernedering te bo
ven komen. Als ze mij later
aanzag, dacht ik steeds dat ze
me in gedachten zo zag zitten.
Gelukkig gingen we na een jaar
verhuizen en kwam ik op een
andere school. Johanna de
Boer heb ik nooit meer gezien.
Voor het brood eten werden we
door geroep van juf en meester
bij elkaar gehaald op een mos-
veld onder de bomen. De kop
pen werden weer even geteld.
Juf zei dat de limonade op
was, maar dat we water kon
den drinken zoveel we maar
wilden en we hadden dorst,
dus water was best lekker.
Thuis kregen we niet anders.
Om vier uur liepen wij na een
fijne dag weer terug naar het
station en na de korte treinreis,
waar het spannende van het
nieuwe al een beetje af was,
kwamen we veilig weer in de
grote stad aan.
Daar stond niemand ons op te
wachten. De vaders werkten en
de moeders hadden het veel te
druk met het huishouden, om
te zorgen de kleding van het
vaak grote gezin schoon en
heel te krijgen en te prakkize-
ren, wat ze van het weinige
geld nu weer op tafel kon bren
gen.
Op de terugwandeling naar
schooi waren we wat minder
opgewonden dan op de heen
reis. Bij school bleek het aantal
kinderen dat juf en meester
vanmorgen hadden meegeno
men nog te kloppen. Niemand
van ons was er tussen uit ge
piept, terwijl toch enkelen bijna
langs hun huis kwamen.
Het zou nog wel even duren
voordat Hansje Pik weer thuis
was.
Igo Galama
Op de derde mei 1900 over
leed in de Strafgevangenis te
Leeuwarden op de leeftijd van
zesenveertig jaar de Harlinger
predikant Johan Barger. Zes
jaar eerder was hij tot levens
lange gevangenisstraf veroor
deeld wegens moord op de
dienstbode van zijn vrouw, de
jonge Catharina (Kato) de Mi
randa, die hij daarvoor jaren
lang had misbruikt. Kort voor
de dramatische dag van de
moord schreef dominee Barger
in zijn dagboek het volgende:
"Op heden den 28 Febr. neem
ik het volgende besluit: ten 1
en om mij van Kato af te zetten
en ten 2 en, dat ik voor het
weer 31 Dec. zal geworden zijn
Kato met een revolver tegen
den rechterslaap te pletter zal
Nijskierigheid is de moeke van
de kennis.
D'er binne duzenden redenen
om te mislukken, mar gien en
kele verontskuldiging.
pagina 5
schieden, al zou ik daarvoor
ook in stukken worden ge
scheurd. Ik denk niet aan wat
voor dien tijd gebeurd is, niet
aan waf na dien tijd gebeuren
zal, niet over mislukking, dus
niet over 't verleden, noch over
de toekomst."
Een huus sonder lach is een
huus sonder liefde.
Energie is heel wat, mar 't mut
wel op een goed doel richt
weze, want andes is 't nog
niks.
En Tinus-met-de-tassen, hij sjouwt maar door. In weer en
wind, bij storm en regen, Tinus kan er wel tegen. (Foto:
Fenno Schoustra)