'T KLEINE KRANTSJE HEELOPMERKELIJKE KOLKENREINIGERS IN DERTIGER JAREN VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN pagina 21 In het begin van de dertiger ja ren wordt er in New York een kolossaal bouwwerk opgetrok ken. Het is het Empire State Building, dat het hoogste ge bouw ter wereld zal worden: huizenhoog torent het uit boven alle andere wolkenkrabbers in de omgeving. Zodra het voltooid is gaan er al verhalen, dat het torenhoge bouwwerk wel eens een gevaar zou kunnen zijn voor overvlie gende vliegtuigen - vliegers van de burgerluchtvaart en veel inwoners van de wereldstad waarschuwen daarvoor. Toch zal het nog veertien jaar duren voor men begint te pra ten over het aanbrengen van een installatie ter voorkoming van vliegtuigbotsingen. Op de zeven en twintigste juli negen tien vijf en veertig zijn er be sprekingen om piloten door ra diosignalen te kunnen waarschuwen, dat zij het ge bouw naderen. De volgende morgen, op een mistige zaterdag, nadert een tweemotorige bommenwerper, een Mitchell 25, met vier militai ren aan boord, het stedelijke gebied van New York, wanneer er een alarmerend bericht komt van de verkeerstoren van het vliegveld La Guardia: "Wij kun nen de top van het Empire Sta te Building niet meer zien!" "Uw mededeling ontvangen," antwoordt de luitenant-kolonel William Smith en even daarna raakt de acht ton zware leger- bommenwerper op een afstand van nog geen minuut vliegen van La Guardia de koers kwijt in de mist. En in plaats van de start- en landingsbanen van het vliegveld ontwaart de beman ning plotseling de hoog oprij zende gebouwen van het cen trumvan Manhattan. Tot hun verbijstering horen de mensen op straat het toestel met donderende motoren langs Rochefeller Center vliegen tot er een daverende klap hoor baar en een felle vuurgloed zichtbaar wordt: de bommen werper heeft zich ter hoogte van de negen en zeventigste verdieping in het Empire State Building geboord! De gevolgen zijn verschrikke lijk: niet alleen de inzittenden van het ongelukkige vliegtuig worden vermorzeld, maar ook in het gebouw, waar de men sen de schok als een zware aardbeving hebben ervaren, vallen slachtoffers. In een van de kantoren op de getroffen verdieping zitten meisjes aan hun schrijftafels te werken, wanneer er een stroom van brandende benzine naar binnenkomt - drie van hen i vluchten naar een ander kan toor, maar worden door het vuur dodelijk getroffen; ook zes anderen worden direct gedood. Een man, die ziet wat er met de meisjes gebeurt, spring uit het raam en valt zeven verdie pingen lager te pletter. Ook breken er kabels in een liftinstallatie, waardoor een meisje uit een van de kooien geslagen wordt om vijf en ze ventig verdiepingen lager in een andere kooi terecht te ko men. Toch heeft het ongeluk nog veel rampzaliger kunnen afge lopen, want een van de moto ren boort zich door zeven mu ren heen om via de buitenmuur aan de andere kant van de wolkenkrabber door het dak te vallen van een verder liggend kantoorgebouw van twaalf ver diepingen hoog, waar een enorme brand uitbreekt. Verder komt er een regen van brokstukken neer tot op hon derden meters afstand van het' getroffen gebouw zonder men sen dodelijk te verwonden. Maar wat velen al zo lang had den gevreesd, is nu dan toch gebeurd: eindelijk is er een vliegtuig zo ongelukkig geweest het kolossale Empire State Building op z'n vlucht te treffen. Twee en een half jaar na die mistige zaterdag van New York, op de mistige zaterdag van de zeven en twintigste de cember negentien zeven en veertig, vliegt er een K.L.M. lijn- toestel van Amsterdam naar Leeuwarden. Het is een D.C. 3, de PH-TCV met tien passagiers en drie bemanningsleden aan boord, de Canadese gezag voerder Robert Robinson, de tweede piloot Fred Kroon, ook al een Canadees, en de marco nist A. B. Siebelhoff. Even na half een maakt Fred Kroon, die op dit moment het vliegtuig bestuurt, aanstalten op het Leeuwarder vliegveld te gaan landen. Terwijl er dichte wolkengordijnen hangen zet hij de landingsvlucht in op het ogenblik, dat het toestel door het radiostation wordt gepeild. De piloot laat het vliegtuig zak ken en dan doemt er plotseling voor de ogen van de vliegers de acht en zeventig meter hoge Bonifatiustoren op. Een aanva ring met het bouwwerk is niet meer te vermijden en als een machtig mes snijdt de toren spits de helft van de linkervleu gel van het vliegtuig af - klette rend komen de brokstukken op het kerkplein neer. Er dreigt een onvoorstelbare ramp voor de stad nu de zwaar gehavende zilveren vogel elk moment kan neerstorten. Maar met heel veel vakmanschap kan de piloot zijn machine in de lucht houden. Het vliegtuig raast in een lange scheervlucht over de binnenstad en over Huizum en komt even voor de Boxumerdam met ingetrokken wielen in een weiland aan de grond. Dan schiet de machine nog tientallen meters door, komt nog even omhoog om de hoger liggende Boxumerdam te kun nen passeren en vindt tenslotte een veilig eindpunt in de vette klei aan de andere kant van de dam. Alles is zo razendsnel in z'n werk gegaan, dat de passa giers zich pas nu realiseren, dat ze niet op het vliegveld zijn geland, maar dat hun toestel een noodlanding heeft ge maakt. Maar iedereen kan ge heel ongedeerd het ramptoestel (Vervolg op pag. 37) Er hebben in vroeger jaren over het water van het Vliet verschillende bruggen gelegen, waarvan de Witte Brug er een was. Dat was een ophaalbrug getje pal tegenover het huis, waarin ooit de dichter-staats- man Pieter Jelles Troelstra het levenslicht zag. De brugwachter die daar heel lang dienst heeft gedaan, heet te Rinsus, maar hij werd ge woonlijk door de Vlietsters als De Koningsaap of Het Konings- aapke aangeduid, zeker omdat hij zo'n mooi bakkebaardje had, waardoor hij wel iets weg had van een aap. Het Koningsaapke, dat altijd klompjes aan en een petje op z'n hoofd had, woonde zelf naast de bekende figuur Bok- kes-met-neuzen in het Gouden Huuske aan het Zuidvliet, maar hij had naast z'n brug een ge zellig ingericht hok met heel veel foto's en plaatjes aan de wand. Omdat de Koningsaap in de ogen van de jeugd al oud en niet zo sterk was, schoten er vaak jongens te hulp om hem te helpen de brug te wippen, In de dertiger jaren hebben er in Leeuwarden een paar op merkelijke kolkenreinigers ge werkt. Van Biessum heetten die putjesscheppers, een vader en een zoon, en zij doorkruisten de hele stad om op verschillen de plaatsen de straatkolken van het overtollige vuil te ont doen. De heren Van Biessum ge bruikten daarbij een rechthoeki ge schep aan een lange steel, waarmee het bezonken vuil omhoog werd gehaald - door verschillende gaten in de schep liep het water weer in de kolk terug. Het bezinksel werd meegeno men in een soort handkar, die speciaal voor dit doel moest zijn gemaakt en waarvan het bijzondere was, dat ze was ge motoriseerd. De kar met een grote verzamelbak van wel een kubieke meter was, bijna of he lemaal gevuld, immers te zwaar wanneer er weer eens een schip in aantocht was. Maar niet zelden gebeurde het ook, dat Rinsus daarbij bij wijze van spreken van de wal in de sloot werd geholpen. Moest de brug weer naar bene den en de haak er af gegooid worden, dan liep zo'n belhamel bij de brug op om de haak hal verwege los te gooien - het brugdek kwam dan met een smak naar beneden en stuitte weer terug, waardoor de scho tel krom raakte en de brug niet meer open kon. Dan moest er een smid aan te pas komen om de brug weer bedrijfsklaar te maken. BELHAMEL Ook gebeurde het niet zelden dat kwajongens de Koningsaap opsloten in zijn eigen hokje. Dan werd met een stuk touw de kruk vastgebonden en kon Rinsus er niet meer uit. Met een verbeten woede moest hij dan toezien dat anderen hem bevrijdden, zodat hij weer z'n plicht kon doen wanneer er een schip naderde. Het vreemde was dat de Ko ningsaap kennelijk altijd weer om te duwen; vandaar dat er motorkracht aan te pas moest komen om de wagen vooruit te krijgen. De zoon, Otto, die op de Am bachtsschool lessen in smeden en bankwerken had gevolgd, zal wel de ontwerper van dit in genieuze vervoermiddel zijn ge weest en hij kon er trots op zijn, dat de motor altijd onmid dellijk aansloeg, wanneer de bedieningskruk werd aangeslin- gerd. De ééncilinder benzinemotor dreef via een koppeling een achteras van een auto aan. Waar eens op die as aan de auto achterwielen zaten, waren tandwielen voor kettingen ge maakt, aan weerszijden één. Via deze kettingen werden gro tere kettingwielen aangedre ven, op elk wiel van de wagen een. Deze waren aan de naven en aan de spaken van de wagen- vergat wie de daders waren van deze streken, want later liet hij weer toe dat de jongens in z'n hokje kwamen om fijn bij de warmte van het brandende kacheltje zijn verzameling foto's te komen bekijken. Maar eens is het gebeurd, dat de veelgeplaagde brugwachter de kleine boefjes achterna ren de om er zo mogelijk een te pakken te krijgen. Dat gelukte bijna, maar de Koningsaap greep mis, waardoor er een jongen, die hem langs de wal kant voorbijglipte Het Vliet in dook en kopje onder ging. Er moesten toen omstanders aan te pas komen om deze vlegel weer op de kant te krijgen. Dit alles is nu al heel lang ver leden tijd. De Witte Brug be staat niet meer, het brugwach tershuisje is er natuurlijk ook niet meer en die goeie Rinsus, alias Het Koningsaapje, vertoeft al wie weet hoe lang niet meer in het land der levenden. Op de plaat zien we de Witte Brug met de huizen van het Zuidvliet op de achtergrond. (Tekening: collectie Fenno Schoustra 't Kleine Krantsje) wielen bevestigd; de wielen wa ren van het toen gebruikelijke type met houten naven en hou ten spaken en omgeven door opgekrompen ijzeren wielban den. De motor werd van het handvat van de wagen uit bediend en er ging een touwtje naar de car burateur en een touwtje naar de koppelingshandel. De snel heid, die deze wonderwagen bereikte lag zo in de buurt van de snelheid, waarmee gewone handwagens werden voortge duwd. De hardwerkende heren Van Biessum zullen zeker veel pro fijt van hun voertuig hebben ge had, maar we moeten vrezen, dat het tenslotte, na gedane ar beid, tot schroot is geslagen. En het is de vraag of er zelfs nog wel ergens een foto be staat, die de herinnering aan dit unieke Leeuwarder voertuig van vroeger levendig houdt.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1994 | | pagina 21