STADGENOOT LIET EEN VAN
ZIJN ARMEN BREKEN
ALS KIND NAAR KERMIS
IN GROOTVADERS TIJD
OP DE RAND
VAN 'T LEDIKANT
pagina 7
Dat sommigen er veel voor
over hadden om voor uitzen
ding te worden afgekeurd, be
wijst het bizarre verhaal van
onze stadgenoot Wiert Vos -
hij zag er uiteindelijk niet tegen
op zich zelf dusdanig te be
schadigen, dat hij voortaan vei-
lig(er) thuis kon blijven.
Wiert Vos was een in het jaar
1916 geboren timmerman uit
de Resedastraat. Hij kwam, als
zovelen, in Duitsland terecht en
werkte daar in de bouw, net als
zijn kameraad Ate Drijver van
het Cambuursterpad, met wie
hij ook in Leeuwarden al in een
werkplaatsje aan het Vliet had
gewerkt.
De mannen werden tewerkge
steld in de stad Kassei, welke
plaats door de herhaalde geal
lieerde bombardementen wel
het een en ander te verduren
kreeg. Een plezierig oord om er
te verblijven was het voor jon
gens van in de twintig in ieder
geval niet.
TERUG NAAR HIER
Wiert Vos, wiens gezondheid
op de een of andere manier te
wensen overliet, kreeg het ge
daan, dat hij naar Holland werd
teruggestuurd om hier weer ge
zond te worden - daarna zou
hij zich, arbeidsgeschikt, weer
in Kassei moeten melden.
De veelbesproken Leeuwarder
dominee Johannes Zelle maak
te er een gewoonte van zijn
preken en inleidingen van pak
kende en nieuwsgierig maken
de titels te voorzien. Met veel
belovende teksten trachtte hij
de mensen onder zijn gehoor
te krijgen.
Januari vijfenvijftig, toen hij nog
predikant in Rockanje was,
werd hij uitgenodigd een rede
te houden voor de Antirevolu
tionaire Kiesvereniging in Leeu
warden. Tot grote schrik van
het verenigingsbestuur gaf de
dominee vanuit het verre Zee
land als titel van zijn inleiding
op de tekst: "Op de rand van
het ledikant".
Een ongedacht groot gehoor
trok op naar de Koepelkerk om
de als boeiend bekend staande
spreker aan te horen. Maar
voor dominee Zelle het woord
kreeg gaf de kiesverenigings
voorzitter mr. A. W. Haan de
gastspreker in zijn inleiding een
stille wenk om alle mogelijke
perikelen rond dat ledikant
maar weg te laten.
Dominee Zelle evenwel rea
geerde onmiddellijk met de ver-
Dit laatste nu wilde onze stad
genoot voor alles voorkomen
en zo kwam hij op een niet al
ledaags idee. Hij begon met
het openkrabben van de bo
venkant van zijn hand, waarna
hij de onstane wond insmeerde
met alle mogelijke rommel.
Maar wat hij er ook aan deed,
de hand wilde maar niet gaan
zweren.
BEULSWERK
Toen zette hij in de ouderlijke
woning op de zolder een instal
latie in elkaar met de bedoeling
een van zijn armen te breken.
Een zwager, Gosse van der
Wal, ook uit Leeuwarden, werd
ingeschakeld om het beulswerk
te doen - met behulp van een
hefboom en een zware balk
werd de arm aangepakt.
En inderdaad: de operatie
kreeg het beoogde effect: de
arm werd op twee plaatsen ge
broken. De patiënt moest naar
de dokter en die - dr. De Bloe-
me - stond dusdanig aan de
goeie kant, dat hij bereid was
de gekwetste arm overdadig in
hetgips te zetten.
Het was nu in ieder geval dui
delijk, dat de beklagenswaardi
ge Wiert Vos niet naar Duits
land kon worden teruggestuurd
en dat heeft hij ook niet ge
daan - door onder te duiken,
klaring, zich bij het aangekon
digde onderwerp te zullen
houden. Daarna betoogde hij
die morgen zelf nog op de rand
van het ledikant te hebben ge
zeten. Aan de ene kant het
warme bed, aan de andere
kant de kou. Toen had hij te
gen zich zelf gezegd: "Het
moet! De taak wacht! Vele
mensen blijven tegenwoordig,
figuurlijk gesproken, op de rand
zitten. Zij weten niet, wat zij wil
len, links of rechts en daarom
gaan zij met de massa mee."
"Maar", zo vervolgde dominee
Zelle met een bulderende stem,
"het is onchristelijk met de
massa mee te gaan, die niet
door een christelijk beginsel
wordt geleid. Aan een echt be
ginsel houdt men vast, zoals
Groen van Prinsterer eens zei:
Aan beginselen heb ik mijn le
ven gewijd."
Toen de aandachtig aange
hoorde spreker zijn zegje had
gezegd, moest mr. Haan erken
nen, dat dominee Zelle met zijn
ledikant toch van een waarde
vol uitgangspunt was uitge
gaan.
heeft hij zich aan verdere te
werkstelling weten te onttrek
ken.
Na de bevrijding is hem niet
zoveel tijd gegeven om nog
De centen gloeiden in mijn
broekzak. Ik haalde ze er nog
even uit, een vierkant nikkelen
stuivertje, dat ik koesterde om
dat ik zo'n mooi en merkwaar
dig muntstuk het mijne mocht
noemen en dan waren er nog
drie centen. Voor ik ze weer in
mijn zak stopte, voelde ik met
mijn wijsvinger even langs de
naad of er geen gat in zat. Stel
je voor, dat ik die zuurverdien
de centen zou kwijt raken.
Daarna drukte ik mijn zakdoek
er op. Dat leek mij veiliger,
maar ook gevaarlijker, als ik
mijn neus moest snuiten.
Toch gemeen van die kerel. Hij
had mij twee centen te kort ge
daan.
Drie uur had ik met Jan en Ap-
pie in de bessentuin gewerkt,
om met het plukken van kruis
bessen wat kermisgeld te ver
dienen. De baas had mij een
paar rotboompjes aangewezen,-
met weinig en kleine bessen.
Mijn handen en benen zaten
vol schrammen van die geme
ne dorens. Tot mijn schrik zag
ik ook een winkelhaakje in mijn
rode bloeze. Dat zou moeder
zeker zien, al zou ik er niks van
zeggen. Moeders zien altijd al
les.
Na afloop moesten wij de volle
mandjes inleveren. Andries zo
als de baas heette, pakte mijn
helemaal gevulde mandje,
stootte het een paar keer op de
grond waardoor de bessenin-
houd tot vlak onder de rand
zakte en zei met harde stem:
"Acht centen."
"Het mandje was toch vol!",
riep ik met een benepen stem,
maar Andries trok zich daar
niks van aan. Hij was al met
een ander slachtoffer bezig en
zijn helper pakte uit een siga
renkistje een stuivertje en drie
centen en drukte die mij in de
hand. Met de pest in liep ik met
de jongens, op de klompen,
naar huis. Dat was meer dan
een half uur, maar daar gaven
we niet om. ledereen liep in die
tijd. Morgen zou ik weer naar
de tuin gaan in de hoop een
echt dubbeltje te kunnen ver
dienen, want het zou niet lang
meer duren voor de kermis zou
beginnen.
WEINIG TE BELEVEN
Weken lang hadden we naar
de kermis uitgezien.
Voor een tienjarige jongen zo
als ik, die met zes broertjes en
zusjes, ik was de oudste, in
een klein oud huisje woonde,
viel er weinig te beleven. Er
was een onbestraat binnen-
pleintje, waar we landveroveren
speelden, een sloot met stekel
eens terug te denken aan dit
wonderlijke avontuur. Al in
1951, toen hij nog maar twee
en dertig was, is Wiert Vos ko
men te overlijden.
Wie zou er geen plezierige
herinneringen bewaren aan
kermisbezoek in zijn jonge
jaren? In drie afleveringen in
't Kleine Krantsje haalt onze
abonnee "Igo Galama" her
inneringen op aan de Leeu
warder kermis van lang ge
leden.
baarsjes en salamanders met
oranje buiken en een opslagter
rein van grote betonnen riole
ringsbuizen, waar we ons
prachtig konden verschuilen
met het verstoppertje. Dat was
alles.
De grote feesten waar we ons
maanden van te voren op ver
heugden waren het circus en
bovenal de jaarlijkse kermis.
Beide grote gebeurtenissen
vonden plaats op het in onze
ogen kolossale plein, dat door
iedereen het Zaailand werd ge
noemd.
Het Zaailand lag er behalve die
paar weken het hele jaar maar
koud en ongezellig bij.
EEN SPROOKJE
De kermis .van het vorige jaar
herinnerde ik mij als een
sprookje. Wat was het al lang
geleden. Vroeger duurde alles
langer, waren de wegen bre
der, de bomen hoger en de ge
bouwen groter.
Het heerlijke van de kermis
was, het kostte niks. Ja, als je
van alle attracties gebruik
maakte en je onpasselijk at aan
al die lekkernijen, dan kon het
gebeuren dat in één avond je
kermiscenten verdwenen, maar
ook zonder één cent uit te ge
ven kon je iedere avond dit fan
tastische festijn meebeleven,
genieten van de muziek van de
vele draaiorgels en straatmuzi
kanten, van het geroezemoes
van de duizenden bezoekers,
van het buitenoptreden van ar
tiesten.
De kermis duurde voor ons
veel langer dan acht dagen.
Een week van te voren begon
nen grote vrachtwagens de ma
terialen aan te voeren, soms
over de weg maar ook per
trein. Al die dagen van de op
bouw waren wij buiten school
tijd op het plein te vinden. Een
gedrongen korte man met een
snorretje, oud hoedje op en al
tijd een bolknak sigaar tussen
de lippen, gaf aanwijzingen
waar de mensen een paal
mochten slaan. Hij wist precies
waar de draineringsbuizen van
het- plein lagen en ieder moest
zich aan zijn aanwijzingen hou
den. Dat deden ze dan ook en
ze zorgden ervoor dat hij siga
ren kon blijven roken. Ze
En met Ate Drijver, de kame
raad van Wiert, is het ook
slecht afgelopen. Hij moet daar
in Duitsland door verdrinking
om het leven zijn gekomen.
noemden hem wel de burge
meester van de kermis. Wij lie
pen de mannen wel vaak in de
weg, nieuwsgierig als wij. wa
ren. "Donder op of je krijgt een
schop onder je kont,"
schreeuwden ze dan. Soms
mochten we wel eens mee hel
pen sjouwen.
Appie's vader die al maanden
werkloos was kon een paar
gulden verdienen bij de bouw
van de houten schouwburg,
waar de acteurs zelf ook mee
sjouwden. Hij kreeg dan een
paar vrijkaarten maar daar had
den wij, jongens, niks aan, de
schouwburg was er voor grote
mensen.
Op maandagmiddag werd de
kermis ingeluid. Dan speelden
alle orgels tegelijk. Wij konden
bijna niet wachten tot we gege
ten hadden. Vader had ons
permissie gegeven om negen
uur thuis te komen, maar dan
ook geen minuut later. Er hin
gen maar een paar klokken in
de stad. Wij zouden zo nu en
dan naar de tijd moeten vragen
en lang niet iedereen had een
horloge en als je niet op tijd
thuis was, was het voor de vol
gende dagen afgelopen. Moe
der had harde handen, vader
dreigde alleen maar.
Toen wij, mijn broertje Jan en
ik het brood naar binnen ge
schrokt hadden, holden we
naar Appie, die een paar huis
jes verder woonde. Appie heet
te feitelijk Albert, maar wij kin
deren gebruikten altijd
verkleinwoorden, zo was ik
Henkie en hij Appie. Vermake
lijk is dat ik hem tientallen jaren
later nog eens bezocht en hij
getrouwd was en al grote kin
deren had.
Door vrienden en door zijn
vrouw werd hij nog altijd Appie
genoemd.
We liepen langs de straatweg
met een dubbele rij hoge iepen.
Aan weerskanten van de weg
was een smal slootje. We kon
den meestal de verleiding niet
weerstaan met een flinke aan
loop er over te springen, als we
tenminste de overkant haalden.
Het leverde nog wel eens natte
voeten op of nog erger. Dat
konden we ons vandaag niet
veroorloven.
Rijtuigen passeerden ons met
jonge boeren en hun vrouwen
of meisjes, die uit de omliggen
de dorpen naar de stad kwa
men om de bloemetjes eens
buiten te zetten.
Aan het einde van de straat
weg bij de herberg van Klopma
zouden ze hun rijtuigen stallen,
de paarden de wei insturen en
het eerste kermisborreltje pik
ken.
Een waar schrikbeeld voor veel jonge mannen in de donke
re oorlogsjaren is het verplichte tewerkstellen in Duitsland
geweest. Terwijl duizenden arbeidskrachtige Nederlanders
achter de grenzen verdwenen om daar ten behoeve van de
Duitse oorlogsvoering arbeid te verrichten, doken duizenden
anderen onder om te ontkomen aan wat bepaald een onze
ker lot moest worden genoemd: niet gering was het aantal
tewerkgestelden, dat buiten ons land, door welke oorzaak
dan ook, om het leven kwam.