VREEMDE AANDUIDINGEN VOOR OUDE KROEGJES 'T KLEINE KRAHT5JE HELE STRAATWAND TWEEMAAL WEG PETRUS KOBUS OP WEG NAAR DE HONDERD VOOR LEEUWARDEN,EN'DË WIJDE WERELD ER OMHEEN Op een van zijn reizen naar Amerika ontmoette Pake een vroegere schoolkameraad, Pie- ter Hiemstra, een oude vrijge zel die vele jaren in Amerika had doorgebracht. Hij vestigde zich later in een schamel wo ninkje aan het Schooldijkje te Huizum. Nimmer ben ik bij hem binnen geweest. Pake wel, heb ik later vernomen. Pake's ad vies aan Pieter was om de zaak binnen eens goed 'schoon' te maken. "Ja, ja, moarn,was dan het antwoord. Ik denk dat hij allergisch was voor water en zeep. Van tijd tot tijd bezocht hij Pake, dat was dus bij ons thuis. Ik geloof dat mijn moeder niet zo ingenomen was met deze bezoeken. Na zijn vertrek werd er danig gelucht, zijn zit plaats gereinigd en het gebruik te koffiekopje apart behandeld. Pake vergoeilijkte de zaak door te zeggen: "Eigenlijk een stum per. "Niks stumper," zei mijn moe der dan, "hij heeft centen ge noeg!" Het praatje ging dat hij wel het nodige bij elkaar had gespaard. Als ik wel eens plagend op merkte: "Waarom neem je niet een flinke vrouwdie houdt de boel netjes en schoon en je hebt er bedwarmte en gezellig heid aan," dan kneep hij zijn ogen stijf dicht, trok een paar lelijke grimassen en antwoord de: "Froulje is moai spul, mar kosje ien protte jild." Hij sprak uitsluitend Fries met enkele En gelse woorden doorspekt. Als mijn moeder de kamer bin nenkwam, bekeek hij haar zeer nauwkeurig en mompelde iets onverstaanbaars. Als zij de ka mer verliet, trok hij weer één van zijn grimassen, kneep de ogen stijf dicht en zei luidop: "A fine woman!" "Wat?" vroeg Pake. Pieter wees met zijn hand in de richting van de deur. "Jou dochter, a fine woman!" Waarop Pake dan stereotiep antwoordde: "Sure. Ik heb bij deze bezoeken Pieter nog al eens aan de tand ge voeld over zijn leven in de Ver enigde Staten van Amerika. Hij was vóór de Eerste Wereld oorlog reeds naar Amerika ge- Stadgenoot Jacobus Dou- ma, geboren in 1873 en overleden in 1952, is jaren lang brugwachter geweest van de spoorbrug over de Harlingervaart bij Schenken schans. In die tijd heeft hij heel wat meegemaakt. Een kleindochter heeft nu als "Saskia" verschillende bele venissen van haar'Pake op schrift gesteld. gaan. Als emigrant werd je ge lijk bij het verlaten van het schip in een soort grote kooi binnengelaten, bestaande uit ij zeren staven en gaas. Een ou derwets 'opvangcentrum' zou je kunnen zeggen. Bij groepjes van drie of vier werd men er uit gehaald. Vervolgens begon dan een wat merkwaardige toela tingsprocedure. Eerst bracht men de stakkerds, van wie de meesten geen Engels spraken, aan het verstand de knieën een aantal malen te heffen tot bo ven kinhoogte. Onverhoeds gaf één van de helpers de betrok kene dan een lichte zet achter de knieholte. Dan was het la chen geblazen, daar de man die dit onderging, hierop niet voorbereid, dan vreemd wan kelde. Hoofden moesten wor den gedraaid tot het absurde. Ze werden beklopt en bevoeld. Enfin, na deze ceremonie viel de beslissing: erin of eruit. Voor Pieter gold: erin! Een echt beroep had hij nooit geleerd. Hij reisde gratis per trein door Amerika: in goede renwagons. Verhuurde zich in het rijkere Zuiden voor allerlei werkzaamheden en was zeer zuinig. Maar de winters waren niet best. Overdag scharrelde hij wat op straat, 's Nachts pro beerde hij onderdak te krijgen in Salvation stations', zoals hij ze noemde. Voor één penny kon je een stoel huren aan een tafeltje, je hoofd op dat tafeltje leggen en proberen te slapen. Gratis kon men hangen over een gespannen touwwerk, een soort hangmat, uiteraard zon der dekens. Maar het was in ieder geval warm. Vrij vroeg in de ochtend liet een van de Le ger des Heils-mensen dit touw werk vieren en dan tuimelde de hele meute op de grond. Bij het verlaten van het pand had iedere gast recht op een broodje vlees. Uit een groot vat werd met een mes wat vetge- pekelde, practisch smeerbaar vlees (een slecht soort corned beef) tussen een opengesne den broodje gekwakt. Ik denk dat dit de voorloper van de Hamburger was (omstreeks 1915)! Dit broodje diende bui ten te worden opgegeten. De in- en uitgang was zo gecon strueerd, dat eenmaal buiten er geen binnenkomen op kon vol gen. Ja, alleen 's avonds weer! Ook kon men voor een penny een grote mok hete koffie ko pen. En dan zie ik deze armza lige figuren, kleumerig en hoes tend de kou tegemoet treden. Pake kende deze omstandighe den, daarom zei hij ook altijd: Eigenlijk een stumper Enige tijd vóór zijn overlijden bezocht Amerikaanse Pieter nogmaals mijn Pake. Kennelijk voelde hij zich niet optimaal. Hij was wat zwijgzaam. "Hoe is 't Pieter?" vroeg Pake. Pieter trok weer een van zijn lelijke gezichten en zei toen plots: "Jacob, as ik dea bin rint er nimmen efter myn kiste. Wolle jodatdwaen?" Pake keek hem eens goed aan en antwoordde: "Seker, wil ik dat, must alleen even sêgge wanneer ut soa fer is, dan ken ik er rekening met houwe. "Dat is goed, "zei Pieter. Toen hij even later wegschuifel- de, keek Pake hem peinzend na en zei zacht: "Die stumper maakt het niet lang meer." En dat was ook zo. Saskia Er zijn in vroeger jaren in de stad verschillende kroegjes met opmerkelijke aanduidinaen ge weest. Van al die tapperijtjes heeft er niet de tand des tijds doorstaan. Er bestaan trouwens al helemaal geen eta blissementen meer, die we als "kroeg" zouden kunnen betite len - het laatste kroegje was dat van Van Cleef aan de Gro te Kerkstraat bij het Oldehoof- sterkerkhof, dat aan het eind van de zeventiger jaren ver dween. Aan de Achter de Hoven stond ooit een tapperijtje van een ze kere Verhoeve, dat De Stoof werd genoemd. De Loopgraaf noemde men het kroegje van Van der Werf aan de Potmar- gewal - om het te betreden moest men door een smalle doorgang, die wel wat op een loopgraaf leek. DESTOOF Achter het" Postkantoor aan de Tweebaksmarkt is een kroegje van een weduwe Sutorius ge weest, dat de Leeuwarders kenden onder de naam 't Scha vot en op de hoek van de Gro te Kerkstraat en de Pijlsteeg bevond zich een zaak met de aanduiding De Kuil - wie hier Het kan haast niet zou je zeg gen, maar tóch is het in Leeu warden gebeurd: binnen de tijd van een kwarteeuw is hier een gehele straatwand tot tweemaal toe volkomen veranderd. Dit betrof de oostzijde van de To renstraat tussen de Nieuwestad en het Oldehoofsterkerkhof, die binnen die korte tijd tweemaal van aanzien veranderde. In 1972 begon men met het slopen van de oude huizen aan deze straat ten behoeve van een uitbreiding van wat toen nog de AGO heette, een voort zetting van de Algemeene Frie- sche van weleer. Precies twintig jaar later, in 1992, viel deze uitbreiding al weer onder de slopershamer in verband met de plannen voor het bouwen van het nieuwe Stadskantoor op deze plaats. naar binnen ging kreeg het ge voel in een kuil te stappen als een gevolg van het aanzienlijke hoogteverschil tussen de straat en de vloer. Dan was er nóg een zaak met een aanduiding, die men wel merkwaardig mocht noemen en wel die in de Vijzelstraat, die door de Leeuwarders Pofjanait werd genoemd. De oorzaak daarvan was ook wel duidelijk: de kastelein, die onmiskenbaar uit Groningen kwam, was een man, die niet van slechte beta lers hield. "Ik pof ja nait!" placht hij te zeggen, wanneer hij het gevoel had wel eens op zijn centen te kunnen wachten. Is dit niet een mooi plaatje van een Leeuwarder echtpaar, dat zich, keurig uitgedost, stadwaarts begeeft? Zo zul je het tegenwoordig niet meer zien: alles verandert in de loop van de tijd, de kleding en dus ook het aanzien van de mensen. Deze foto, op de Wirdumerdijk genomen, is duidelijk in de dertiger jaren gemaakt en wie we hier zien zijn Petrus en Altje Kobus, die in de Vierde Klanderijdwarsstraat woonden. Petrus Kobus was een stoere oud-militair, een Atjehganger, die later een dure klant werd voor het Rijk. Rond zeventig jaren immers genoot hij pensioen, want hij was nog jong, toen hij na een dienstperiode van twaalf jaar weer in de burgerkleren kwam en hier de kost ging verdienen door 's nachts op de kostbaarheden van een juwelierszaak te pas sen. In negentien negen en veertig verloor hij zijn vrouw en pas daarna kwam de krasse Petrus Kobus waarempel nog op een bijzondere wijze in het lokale nieuws te staan. Toen hij acht en negentig werd mocht hij zich immers de oudste inwoner van Leeuwarden noemen en dat heugelijke feit werd natuurlijk breeduit in de pers vermeld. "Een fris, enigs zins vierkantig gezicht met helder blauwe ogen, grote oren met daarboven kroezig blond haar, borstelige wenkbrauwen en karakteristieke lijnen om de mond, dat is Petrus Kobus", schreef de krant, die een jaar later opnieuw van zijn vitaliteit kon getuigen. En toen hij honderd werd, konden overal in de buurt van de Klanderijstraten de vlaggen worden uitge stoken, werd er een fraaie ereboog voor zijn woning aange bracht en mocht de jarige "in een glanzende taxi" zelfs een rijtoer maken door de stad - het bereiken van de leeftijd van honderd jaar was toen bepaald nog wat bijzonders; in deze tijd zullen we er niet meer zo van achterover slaan. Ouder dan precies een eeuw is deze Petrus Kobus trou wens niet geworden - het laatste feestgedruis was nauwe lijks verstomd of hij blies als Leeuwardens oudste de laatste adem uit.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1996 | | pagina 11