BIJ GRONINGERSTRAATWEG IN VROEGERJAREN VEEL TE BELEVEN pagina 5 Bijna driekwart eeuw geleden ben ik geboren aan de Gronin gerstraatweg, de zogenaamde Zwarte Weg in het pand num mer 7, het gele huisje naast het gebouw "Sinneljocht". Dat zelf de huis draagt nu het nummer 175 en toch staat het nog op precies dezelfde plek. De Zwarte Weg, zoals de straatweg vroeger dus werd ge noemd naar de vele bomen, waardoor het er altijd schaduw rijk of donker was, begon bij de Hoeksterpoortsbrug. Direct achter het pand, waarin nu het Makelaarskantoor van Van der Made/Jan D. Hettema geves tigd is, begon de nummering bij de panden 1 en 3. Dan kwam de Groningerstraat met op de hoek van de Willem Sprengerstraat de Jeneversto kerij van de Firma Tak. Later had de Leeuwarder Courant er zijn auto's geparkeerd en is er ook, naar ik meen, een snack bar geweest. Tijdens de oorlog gebruikten de Duitsers het ge bouw als paardenstal. Voorbij de straat kwam het Werkmanslust met in het mid den het hotel/café Waslander in wat vroeger de Coöperatieve winkel was. Voor dit hotel stond de heer J. de Vries met zijn V.- taxi op de standplaats naast de benzinepomp. Op de volgende hoek had Dekenga zijn rijwiel- reparatiewerkplaats. Na Dekenga, dus richting Gro ningen, kwam een hele tijd niets - ja, weiland en bouwland. In de herfst groeiden daar lekkere gele knolraapjes, die we wel eens meenamen. Dikke hoge bomen, aan beide zijden van de weg, lieten weinig dag lichtdoor. Waar nu de Anemoonstraat op de Groningerstraatweg uitkomt, begon de weg naar Lekkum. Een smal weggetje met ook weer bomen kronkelde naar dat dorp voor de huizen langs, die er nu nog staan en voorbij de achteruitgang van de voormali ge smederij van Tichgelaar. Op deze hoek van de straat weg en de Lekkumerweg lag jaar in jaar uit op het stukje 'land, dat de punt vormde tus sen deze wegen, een grote houten sneeuwschuiver, die aan de achterkant twee uitzet- bare flanken had om de te ver De Groningerstraatweg met het begin van Werkmanslust en het hotel/café van Waslander, dat aanvankelijk de Coöperatieve Winkel was. Verkeer is er nog nauwelijks. (Foto: Collectie Fenno Schoustra/'t Kleine Krantsje) wijderen sneeuw naar de kan ten af te voeren. Het was een zware sneeuwschuiver met voorop een punt en een heel groot ijzeren oog, waaraan de paarden werden vastgemaakt. Het was een machtig gezicht 's morgens vroeg de opgeroe pen boeren en hun paarden de weg te zien schoonmaken. Sinneljocht bestond toen ook al, maar was in de eerste de cennia van deze eeuw bij de gemeente in gebruik als tehuis voor mensen, die geen onder dak hadden. Een voorloper dus van Practische Hulp, dit ge bouw, dat in de volksmond "De Filantroop" werd genoemd. Wat ik er door overlevering nog van weet is dat er veel armoede en drankmisbruik is geweest. Sinneljocht was genummerd aan de Lekkumerweg, waar ook de ingang was en ik ken het alleen als Jeugdgebouw van de SDAP ten behoeve van de AJC. Haast elke avond wa ren de AJCers in hun clubge bouw en er werd veel gezon gen en gedanst. Ook werd de jeugd er bezig gehouden met handvaardigheden. Een heel gebeuren was elk jaar het 1 Mei-feest met de Meiboom op het terreintje voor het gebouw. Naast Sinneljocht staan nu nog al wat oudere woningen. Eerst komen de gele huisjes, die om streeks de eeuwwisseling zijn gebouwd. In het eerste huis heeft vele jaren lang de familie Hamming gewoond en als kind waren wij altijd bang voor de herdershond, die de Hammings moest beschermen tegen even tueel ongewenst bezoek vanuit de Filantroop. Ook herinner ik me nog de be grafenis van de oude mevrouw Hamming en dat was een heel ingrijpende gebeurtenis in ons leventje. Zwarte paarden met doeken trokken de lijkwagen met voorop de bekende bode Van Dijck. Die had toen nog een driekantige steek op en hij liep voor de wagen uit. Daar naast de dragers en er achter alleen maar mannen. Vrouwen liepen niet mee en men liep toen nog naar het kerkhof in Lekkum. Dat was toen in mijn ogen een heel droeve gang, al lemaal zwart en donker. Het was de eerste overledene in mijn jonge leventje en zo werd ik geconfronteerd met het mys terie van de dood. In het huisje naast Hamming aanschouwde ik in de winter van 1922 het levenslicht. Dat pand vormde met de woning ernaast een zogenaamde "massale woning", wat bete kende, dat er aan beide kanten van de deur een familie woon de, die de voordeur en de gang en ook "het kleine huisje" moesten delen. Naast ons woonde een meneer Klaas Ruward. Hij was kuiper van beroep en maakte allemaal boten/aatjes. Op een ronde bo dem werden spanten gezet en een paar wilgentakjes er om heen maakten het vaatje com pleet. Dat ging toen allemaal met de hand en hij maakte er verscheidene op een dag. Ook had hij er een klein kruide nierswinkeltje bij en voor de da gelijkse boodschappen kwam het streekje bij Ruward. Eens zei hij tegen mij moeder: 'Bu- frouw, nou mutte jou es sien, wat ik kocht hef!" Wij met hem de kamer in en daar stond een mooie "grammofoon", een gro te hoorn op een kastje, waarop een plaat aan het draaien ge bracht moest worden door het opwinden van een veer. En wat speelde dat kastje? "Dat is de kleine man, die hele kleine man met zijn confectiepakje an". Wij waren een en al verbazing! Van radio's wisten de gewone arbeiders toen nog niets, die kwamen pas veel later. Klaas Ruward is later naar ik meen geëmigreerd naar Amerika. Hij ging weg en zei, dat hij nooit weer terug zou komen. Of dat waar is geweest weet ik niet, maar wij hebben nooit meer iets van hem gehoord. Het huis waarin hij woonde, was een heel oud pand, gedeeltelijk op getrokken van hout en het lekte er altijd overal. Daarnaast woonde de familie Brandsma. Brandsma was veekoopman en buurman en buurvrouw hadden drie kinde ren. De oudste was Lolle, dan kwam Jelle en de jongste was Trijntje. Brandsma ging de vee markten af. Soms naar Gronin gen of Sneek en vrijdags naar de markt in Leeuwarden. Het was in die tijd in hoofdzaak naar ik meen vetweiderij en na tuurlijk de handel. Ook stonden er wel eens koeien op de stal achter "Blier Herne" aan de overkant van de straat. Dan kwam de smederij. Eerst nog met de oude baas met zijn grijze haar achter het grote vuur en de blaasbalg. Vaak heb ik bij hem gestaan wan neer de vonken rondvlogen als hij ijzeren hoepen smeedde voor de peerdewagens of wan neer de paarden beslagen wer den. Het rook dan altijd zo doordringend wanneer de hoe ven werden ingebrand door de hete ijzers. Was er eens een schichtig paard, dan kwam dat in "de stal", een speciaal raam werk, waarin de te behandelen poot aan een dwarsbalk kwam vast te zitten - de smid kon dan zijn werk doen. Ook de maaimachies, die toen nog vaak naar de smid moes ten, waren voor ons erg attrac tief, met de grote zitplaatsen en de vele handelsjongens, wat een plezier. In 1928 kwam baas Tigchelaar de zaak overnemen. Toen wa ren het nog jonge mensen en ze hadden één kind, Gerrit, de latere winkelier van de Voor streek. Direct naast Tigchelaar woonde Arends, een broer van de steenhouwer van de Voor streek. Ook daar waren drie kinderen, Jan, Lena en Trijntje. Arends werkte op de steenhou werij aan de overkant en was dus dicht bij zijn werk. Dat was een korte dikke man en buur vrouw was altijd mager, maar gezellig was het daar wel In het midden woonde "Bep- pie" en ik kan met geen moge lijkheid meer op haar naam ko men. Ze lag bijna altijd op bed en op mijn ontdekkingsreizen door het buurtje kwam ik wei eens bij haar thuis. Overal stonden toen de voordeuren nog los en je liep er zomaar in. (Vervolg op pag. 15) De Groningerstraatweg ter hoogte van "De Filantroop", later het gebouw "Sinneljocht". Let op de mannen met de kruiwagens: die zien we tweemaal, zowel rechts als links. (Foto: Collectie Fenno Schoustra/'t Kleine Krantsje)

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1996 | | pagina 5