ZIJ BRACHTEN KRUIDENIER MOSSELMAN TOT WANHOOP BELHAMELS VAN WELEER MET BUS NAAR WIELEN SCHOONHEID DIE VERLOREN GING pagina 5 De medicus Hendrik Burger, die leefde van 1864 tot 1957, bracht als zoon van een leraar aan de Rijks H.B.S., zijn jeugdjaren door in het hartje van de oude binnenstad van Leeuwarden - het gezin Burger bewoonde het grote huis op de hoek van het Jacobijnerkerkhof en Bij de Put. Aan die tijd haalde de heer Burger later herinneringen op in een interessant boekje voor familieleden en vrienden, dat in een kleine oplaag van maar negentig exemplaren werd ver spreid. Jaren geleden heeft 't Kleine Krantsje al eens iets uit dit curieuze werkje overgenomen. Maar Hendrik Burger, die in zijn werkzame leven hoogleraar was in de keel-, neus- en oor heelkunde in Amsterdam, schreef ook een lijvig boek met de titel 'Avondrood', een bloem lezing en overzicht der stadfrie- se, Amelandse en Bildtse let teren. Dit werk verscheen in het oorlogsjaar 1944. In dit boek werden ook enkele kinderopstellen en brieven op genomen, die waren geschre ven in het Leeuwarder dialect. De auteur wendde zich daar voor tot de hoofden van drie 'centrale' lagere scholen, de heren F. de Boer, S. Postuma en A. Roosma en via deze leerkrachten kwam hij in het bezit van een aantal werkstuk jes, die het publiceren waard waren. Een van de opstelletjes ging over 'een knokpartij' en dat wil len we nu graag even over schrijven. KNOKKE... Het was fleden jaar inne hest toen we 'n club maakt hadden. Alle jonges uut de buut, die mar knokke konnen, deden met. En inne Diepenhokstraat was oek 'n clubke, daar hewe toen 'n ferbond met sloten. Toen gongen we op 'n Woens dag 't land in en bouden 'n tes ting bij 't skut fan Sonneborg. Toen saggen we de club uut 'n andere buut, wij er op af, maar dat fiel niet met want er waren feul grotere jonges bij. Maar we lieten 't niet sitte en sloegen raak. Twee jonges fan de an dere kant gingen jankende na huus toe en ik had twee bulten op mien kop en Jappie hadden se sien linker arm half lam sla gen. Met de tweede uutfal sloe gen we hun oppe flucht. En wij de sokken er in, maar bij hun inne straat flogen se in 'n stee- gie. Wij an 't skellen: lafaarden, jimme deurve niet hé! Toen kwam er 'n dienstmeid die de deur uutstoof om ons fut te ja gen, mar wij setten se fijn 't hekje weer in. Toen kwam de hele bende ons inne rug anfal- len en wij lope as hazen We binne gister naar 't Tietjerksterbos weest. Daar hefve een keet had. We binne oek tussen de denneboomkes weest. Daar kwammen twee boerekaffers an en skreeuw- den: Wat motte jimme daar hé, nesten uuthelle. Wij mar lope, dat kest begriepe. Onderweg kwammen we jonges teugen, die de buuse vol eiers hadden. Oek was er ien die had sien pet vol. Mien - broer gaf een slag op sien kop en sien kop sat vol smerige pieken. Toen raakte mien broer met die jon ge in gefecht. Allebeide kregen se op hur donder. Toen musten we fluchte, want die jonge had hulp kregen. Toen we tuus kwammen waren we bijna fer- dustenferhongerd." Tot zover 'de knokpartij' Een ander verhaal betrof een incident bij de kruidenier Mos selman, die in de Merelstraat woonde. Dat ging aldus: "Het was Woensdasmiddas en stonnen bij Mosselman de krui denier. De zonneskermen hon- gen nog uut en daar waren we op an 't speulen. De helft van 'e jonges hong er an. Opeens gaat de dèur open en vloog Mosselman op ons of. We skrokken even maar toen lie pen we wat we konnen. Doe we buten sien beriek waren gongen we weer terug en doe deurke belle. Tingeling gongen de bellen. Opees wud er skreeuwd smeris en ja daar kwam ie an pezen. Maar 't rot tigste is dat we oek bij Mossel man anbeld hadden en die sloot ons nou vanne andere kant in. Mar de smies was er niet op rekend dat we terug vlogen. Wij smeerden ons deur de steegjes. De smeris had son vaart, dat ie teugen Mosselman opjakkerde en dat se over me kaar heen tumelden Toch stonnen se vlug overend en peesden ons achterna. Eindelik kregen se ons weer in sicht en haalden ons in. Daar kregen se Willie te pakken en brochten na pliesieberö. Een paar dagen la ter musten we allemaal op 't In het begin van de dertiger ja ren zijn er plannen geweest om een autobusverbinding tot stand te brengen tussen Leeu warden en de Grote Wielen - wie daar in het bad zou willen zwemmen zou hier mooi ge bruik van kunnen maken. Het voorstel verwierf onvol doende bijval, maar een jaar of vijf later kwam er toch een dienst tot stand. Maar het werd geen voorziening voor de eeu wigheid. Al gauw waren de zwemmers weer aangewezen op de fiets. Of op de benenwa gen natuurlijk, want in die tijd zagen veel Leeuwarders er ook nog geen been in om van de stad naar de Wielen te lopen. Dronrijp: Hobbema State pliesieberö komme. Toen kre gen we een uutbrander en kon nen toen weer naar huus gaan." Verder was er ook een verhaal over het door schooljongens voetballen op het Jacobijner kerkhof. ,,'t Jake, dat is het skoolplein van de katholieke skool op 't Jacobijnerkerkhof. 's Awes van seuven tot half tien binnen we altied ant voetballen op 't Jake. Dan gaan we pateikes van 4 jonges en dan gaanwe om 't kampioenskap. Maar 't rottigste is je magge daar niet voetballe van de smeris. Maar wat ken ons die smeres schele as wij maar voetballe kenne. Zo was 't Vrijdagawend en daar komt 'n smies an. We musten drek op- houwe, andes nam ie de bal of. Maar ie was nog gien 0 minu ten weg of we waren alweer an 't voetballen. Maar die, smies was oek niet gek, hij reed maar 'n blokje en daar was ie alweer. Nou toen ie der an kwam smeerden wij oos, gou de klompen uut en op sokken wij er van deur. Wat hewwe lopen gosjemikkie. We gingen de Bredeplaats op en toen de Noorderweg op, die smies oos op de fiets achterna. Toen gon gen we de Viezelstraat deur en de Nijeburen op en de Popta- steeg deur, maar daar kon ie niet met de fiets deur. Toen reed ie 't blokje om, maar wij bleven op 't hoekje staan en doe er weer uut. We hè die smies lekker niet weer keken." Mooi, tot zover die 'Leewadder opstellen' uit de oorlogstijd. In tussen zijn we meer dan vijftig jaar verder en wat we ons nu nieuwsgierig afvragen is wat er van die heertjes, van wie wij de namen niet weten, intussen is geworden. WIE WAREN HET? Wie waren de mannen, die el kaar zo fel te lijf gingen int 't land bij Sonnenborgh? Wie wa ren het, die die arme kruidenier Mosselman tot wanhoop brach ten? Wie was Willie, die ze toen te pakken kregen? En wie waren de knapen, die gosje mikkie als hazen voor een smies op de vlucht sloegen na dat pateike voetballen op het Jacobijnerkerkhof? Zijn ze voor eeuwig en voor ie dereen uit het gezichtsveld ver dwenen? Of lezen ze dit en melden zij zich nog even bij ons aan? Je weet het maar nooit - het zou wel grappig zijn in ieder geval! Bergum: Hillama State

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1996 | | pagina 5