KROTWONINGEN WEERKLANK
MOETEN TEGEN DE GROND
EEN HALVE EEUW GELEDEN
Ik <v'
pagina 7
Dat we in deze tijd van wel
vaart allemaal in behoorlijke
huizen wonen, wordt als de
doodgewoonste zaak van de
wereld beschouwd. Dat is wel
eens anders geweest. Kort
na het eind van de Tweede
Wereldoorlog waren er ook in
Leeuwarden nog heel veel
huizen, die gewoon als krot
ten moesten worden aange
duid. De Friese editie van het
landelijke dagblad Het Vrije
Volk heeft in juni 1946 eens
twee artikelen aan het trieste
probleem van de krotwonin
gen gewijd. Die willen we nog
eens voor onze lezers over
schrijven. Hier komt het twee
de artikel.
In een vorig artikel hebben wij getracht een beschrijving
te geven van het leven van tien mensen in een kamer
zonder ruiten, waar de wind vrije toegang had, maar
geen zonnestraaltje te ontdekken was. Hoe blijven men
sen dan nog gezond, hoe is dat mogelijk? Het is helaas
ook een uitzondering, in de meeste gezinnen heerst in
erge mate de tuberculose. Geen wonder, wanneer het
vocht bij de muren neer loopt en de matrassen in het
water drijven. Wie kan er dan nog gezond blijven?
Moeten deze huizen verbeterd worden? Naar onze stel
lige mening: neen! Er is maar één oplossing: slopen.
Deze krotwoningen moeten tegen de grond!
Wij zetten onze tocht door de
"Weerklank" voort. Huis in, huis
uit. Het is overal hetzelfde liedje.
Grote gezinnen, kleine eenka
merwoningen. Hier een "huis"
met tien bewoners, daar een
iets grotere kamer bewoond
door drie echtparen met negen
kinderen. "Ja meneer, we benne
nog met z'n tiene, maar de
elfde is op komst"verzucht een
moeder en zij voegt er aan toe:
"Mijn man zegt, je moet der niet
kwaad om zijn..."
Weer staan wij voor een
woning. Naar binnen? Onze
gids knikt bevestigend, wanneer
wij hem vragend aankijken. Een
bel is er niet, dus "volk".
ARMOEDIG
Een armoedig geklede vrouw
komt het nauwe gangetje door.
Majoor Bakker praat even met
haar en dan gaan wij naar bin
nen. De kamer ziet er netjes
opgeruimd uit. Naast de deur
hangt een kruis. Een van de
bedsteedeuren staat open. De
heer des huizes ligt met een
hartkwaal te bed. Het behang
hangt in grote vellen langs de
muren. De vloer, uiteraard ligt
ook hier geen vloerkleed, is
aangeveegd.
"Met z'n hoevee..."
"Moet u es kijke, meneer" (zij
laat ons niet uitspreken) "in dit
kamertje, met geen goede ruit
der meer in, wonen we met z'n
twaalve en slape we met z'n
zesse. De rest ligt of bove of in
de "slaapkamer". En daar betale
we ook nog een riks huur voor".
Zij grijpt in de kast, haalt er een
kaart uit, duwt hem onder onze
ogen en met een trotse blik in
haar ogen vertelt zij ons, dat zij
nog nooit een cent achter is
geweest met huur betalen...
"Mogen we de slaapkamer eens
zien?"
De vrouw gaat ons voor. Vier
stappen en we zijn de kamer uit.
Tegenover de kamerdeur is in
de smalle gang een gat in de
muur gehakt. Een plaat triplex is
de slecht passende afsluiting.
Wij komen in een vertrek, dat
met een beetje goede wil voor
een kolenhok door kan gaan.
Een zolder is er niet. Tussen de
dakpannen door zien wij de
blauwe lucht. Behalve een dak
raam zijn er geen ruiten. Het is
donker en er hangt een duffe
lucht. Hier slapen vol
gens de vrouw drie personen.
Wij kijken het hol eens rond. In
een hoek ligt een berg cokes, in
een andere staat een soort brei
machine. Tegen de gangmuur
ligt een hoop vodden en met
behulp van platen karton heeft
men getracht er een ledikant
van te maken. De "dekens" zijn
nat, het heeft de vorige dag
geregend...
Wij gaan weer naar buiten,
d.w.z. wij kruipen door het gat
en staan weer in de frisse lucht.
De majoor kijkt ons aan, wij kij
ken naar hem en zeggen niets.
Woorden zijn hier overbodig.
Van ieder huis zou nog heel wat
h"' j
-.T r.'
-V Hy !y
te vertellen zijn. Het een is nog
erger dan het andere. Wat voor
leven hebben deze mensen
eigenlijk en wat hebben de kin
deren aan hun jeugd? Worden
zij de huizen niet uitgejaagd?
Wat moet er van hen groeien?
GEEN HUISELIJKHEID
Zij hebben geen huiselijkheid,
geen speelgoed, zoals andere
kinderen van hun leeftijd heb
ben. Is het een wonder dat zij
vroeg rijp zijn? Wij stappen een
willekeurig huis binnen. Moeder
is niet thuis. Rond de tafel zitten
twee meisjes. Op de tafel ligt
een stapeltje centen, de kinde
ren hebben speelkaarten in de
handen. Zij zijn aan het een-en-
dertigen.
"Hoe oud zijn jullie?"
"Ik ben twaalf en zij is acht..."
Bij het naar buiten gaan zien
wij, dat de w.c. in de gang staat
vlak bij het fornuis. Al het over
bodige hout is in de oorlog
opgestookt.
Ons bezoek aan de Weerklank
is afgelopen.
"Waar gaan we nu heen?" vra
gen we majoor Bakker en zijn
antwoord is: "de Houtstraten".
Terwijl we er heen lopen, vertelt
de gids enige bijzonderheden
over het gebied dat we hebben
verlaten en dat waar we naar
toe gaan. "U hebt," zo begon hij,
"gezien dat de slaapgelegen
heid nog al eens iets te wensen
overliet. Maar wat zegt u van het
geval waar ik laatst mee te
maken had? In een kamer
woonde een groot huisgezin. U
Het Hoogpad, gefotografeerd in een tijd, toen de meeste hulzen van
de Weerklank er nog knap uitzagen. (Foto: Collectie Fenno
Schoustra/'t Kleine Krantsje)
weet wel, op de manier van zo
pas. Nu, van dat gezin was de
moeder zwaar T.B.C. en een
jongen van 15 en een meisje
van 16 jaar moesten bij moeder
in een bed slapen".
Ondertussen zijn we een smal
straatje ingeslagen bij de kazer
ne. De majoor doet een deur
open en...
"Gunst de majoor, 'k schrik er
van."
Een vrouw van omstreeks vijf
en twintig jaar, die deze uitroep
slaakt, staat verlegen naar de
bezoekers te kijken. Is het
kamertje is een kinderwagen en
er ligt een klein jongetje in.
"Hoe gaat het met uw man?"
"Goed majoor, hij is nu in het
ziekenhuis."
"Wat scheelt hem eigenlijk?"
"De dokter zei van ernstig
T.B.C." en met een zucht voegt
zij er aan toe, terwijl zij naar het
kindje in de wagen wijst: "En hij
heeft het ook de..."
Zij kan niet meer, zij begint te
huilen. Daar zit ze aan de tafel,
een hoopje ellende. Wij laten
onze ogen eens rondgaan. Het
water druipt van de muren. De
vloer buigt onder ons gewicht
en door de gaten in het scha
mele karpet zien we de zwarte
modder.
Het vrouwtje kijkt ons aan, volgt
onze blikken en zegt: "Het valt
niet mee om het hier netjes te
houden." Zij zucht weer en ver
volgt: "Verleden week is de klei
ne jongen uit z'n bedje op zol
der gelekt en nou heb ik hem
maar in de bedstee te slapen".
Half vragend voegt zij er nog
aan toe: "Maar ik geloof niet, dat
het zo gezond is".
Er heerst een bedompte atmos
feer, de lucht is verstikkend op
de duur. Wij maken aanstalten
om te vertrekken, maar een
vraag moet ons nog van het
hart.
"Waar leeft u op het ogenblik
van?"
Het antwoord is: "Van dertien en
een halve gulden steun van
Maatschappelijk Hulpbetoon".
"Moet u daar ook de huur van
betalen?"
"Ja, een rijksdaalder in de
week."
Wij staan weer buiten, in het
voorportaaltje staat het jonge
vrouwtje met een betraand
gezicht.
"Dag moedertje, sterkte hoor."
Zij hoort de woorden van den
majoor niet meer, want zij heeft
de deur al dicht getrokken...
Haar hele leven heeft zij nog
geen geluk gekend, verduidelijld
majoor Bakker, en hij vertelt
haar geschiedenis. Uit een krot,
in een krot en uit de ellende in
de ellende.
Wanneer wij de straatjes verder
ingaan, kijken we elkaar eens
aan. We zeggen niets en toch
zien we dat we hetzelfde den
ken.
HOEVELEN?
"Hoeveel mensen zouden dit
weten?"
Ja, hoevelen in de stad
Leeuwarden en in de provincie
zouden dit weten...
Het is voor enkele mij bekende snaken uiterst belangrijk aan geld te
geraken... Zij moeten dus tegengaan tijd te verdoen en ter verkrij
ging van de gewenste poen in staat zijn eerst wat gereedschap te
maken!
Net als in alle straatjes van de Weerklank woonden er ook veel mensen in de Kapelsteeg. (Foto:
Collectie Fenno Schoustra/'t Kleine Krantsje)
Ter Apel
Jelle Vening