TKLEIHE KEAHTSJE
NA VIJFTIG JAAR
IN REÜNIE BIJEEN
RAAR AVONTUUR
IN DE OORLOG
ELFSTEDENRIJDERS 1947
VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN
Op de achtste februari, toen het precies vijftig jaar was geleden, dat de Elf Steden
Tocht van 1947 werd gehouden, organiseerde de directie van het Kooppaleis Magna
Plaza in dit winkelcentrum achter de Dam in Amsterdam een reünie voor de schaat
sers, die aan deze tocht hebben meegedaan. Reeds ver voor de laatste Elf
Stedentocht van dit jaar was deze reünie gepland. Magna Plaza stond namelijk de
hele maand februari als "ijsmaand" in het teken van Friesland en de Elf Stedentocht.
•ytW
De reünie werd een succes, als
wij bedenken dat de tocht nu
een halve eeuw geleden is en
dat nog veertien rijders en een
rijdster elkaar op deze dag ont
moetten.
"Het was die achtste februari
1947" zo schreef Elf Steden
tochtkenner/publicist Fenno L.
Schoustra in zijn boek "De
schaatsen scherp - Elfsteden
tocht", "de koudste dag van het
jaar. Het vroor twaalf graden, er
woei een snerpende koude
wind (oost tot noordoost), het ijs
was erbarmelijk slecht... Er
waren 1791 tochtrijders - ik
citeer Fenno L. S. - van wie 270
de tocht volbrachten, er waren
277 wedstrijdrijders, van wie 39
bij de finish werden geklas
seerd...
Wedstrijdreünisten waren J. W.
van der Hoorn (Ter Aar), H. C.
Schueler (Barneveld), S.
Beetstra (Terkaple), G. Postma
(Huizum) en tochtrijdreünisten
waren mevrouw D. Winter-van
der Hoorn die met vijf andere
dames de eindstreep haalde en
verder de heren B. J. Paping, J.
Staalduinen, G. Schweigmann
(Leeuwarden), A. Koornstra, H.
Kramer - de vader van Yep -
(Sint Nicolaasga), J. Schippers
(Langweer), W. Augustin, J.
Uitham en de broers Dirk en
Jan Kuiken (Midlum).
Wij schrijven winter 1946-1947,
vlak na de tweede wereldoor
log; kleding, schoeisel, voeding
en schaatsmateriaal zijn een
voudig en summier.
UNIEK
Tot heden is het uniek dat de
tochtrijders toen in elke stad
konden starten. Mijn broer en ik
woonden met onze moeder in
de omgeving van Harlingen en
hadden het voordeel dat wij
eerst het zware traject naar
Dokkum, recht tegen de wind
moesten rijden. Op Friese door
lopers (houtjes) met leren teen-
en hakriemen. Veel rijders van
toen reden hierop. Men moest
op deze schaatsen behoorlijk
vlak rijden, want als je scheef
op de schaatsen reed, dan sle
ten de leren teenriemen snel
door en moest er onderweg
gerepareerd worden.
Tochtrijders hadden dan ook
dikwijls reserve riemen bij zich.
De houten van mijn schaatsen
waren destijds door mijn vader
gemaakt en zijn nog in mijn
bezit.
In Harlingen startten 72 tochtrij
ders van wie 26 de tocht vol
brachten. Echter bleek achteraf,
dat niet iedere rijder op "eigen
houtje" de finish had gehaald en
het duurde tot de laatste dag
van dat jaar dat wij - na uitvoe
rig onderzoek - in het bezit kwa
men van het waardevolle kruis
je.
Mijn gewaarmerkte stempel
kaart geeft aan: start Harlingen
5.50; doorkomst Franeker na 13
km 6.50; Dokkum 45 km 10.30;
Leeuwarden 24 km 11.45; 10
minuten door de stad lopen,
vertrek uit Leeuwarden 11.55;
Sneek 22 km 1.44; IJlst 4 km
2.00; Sloten 14 km 3.10;
Stavoren 26 km 5.00;
Hindeloopen 11 km 6.40; van
Hindeloopen naar Workum over
het IJsselmeer 9 km 7.30;
5 s.v
Workum-Bolsward 13 km langs
de weg gelopen vanwege onbe
rijdbaar ijs 10.15; naar
Harlingen 17 km aankomst
11.45 uur.
Mijn broer en ik bewaren een
goede herinnering aan die
zware tocht, die wij vrijwel pro
bleemloos konden volbrengen
dankzij een goede lichamelijke
conditie; wij moesten destijds
veel lopen en fietsen, maar aan
sporttraining werd niets gedaan.
Ik denk dat veel deelnemers
aan deze Elf Stedentocht tame
lijk grote afstanden moesten
lopen of fietsen naar hun
betreffende startplaats, want
openbaar vervoer was mini
maal. Ook de toestand van de
wegen was in de winter vaak
zeer slecht en straatverlichting
was in het buitengebied ook al
minimaal.
Ik ben er van overtuigd dat in de
toekomst Harlingen, Franeker
en Dokkum ook als startplaats
voor de Elf Stedentochtrijders
kunnen fungeren. Accommo
datie en vrijwilligers kunnen per
stad zeker tweeduizend tochtrij
ders tussen zes en twintig uur
op het ijs krijgen en toepassing
van dit systeem doet geen
afbreuk aan het karakter van de
pagina 10
Friese Elf Stedentocht, namelijk
op één dag alle elf steden
bezoeken.
Vanzelfsprekend is dat de wed
strijd begint en eindigt in
Leeuwarden, maar de wed
strijdorganisatie kan wellicht
onder auspiciën van het
Elfstedenbestuur worden uitge
voerd door ervaren marathon
wedstrijd-leiders.
Het blijkt elke keer weer dat vlak
voor de finish een eindsprint
ontstaat. Zorg er voor dat zoals
bij veel andere evenementen er
een veilige en afgebakende uit
loop aanwezig is... en vooral:
verlicht trajecten zodanig dat
deelnemers niet worden ver
blind door de verlichting. Lijf en
leden van deelnemers verdie
nen zeker bij controleposten en
finish alle zorg.
Met goede wil, enthousiasme
en vrijwilligers kan de Friese
schaatselfstedentocht zijn uniek
karakter behouden.
Tot slot: het was een goed idee
van Magna Plaza om de "reünie
8-2-1947" te organiseren. De
deelnemers hebben het initiatief
zeer op prijs gesteld.
Sint Johannesga maart 1997
Jan Kuiken
Beide foto's op deze pagina zijn vijftig jaar geleden tijdens de Elfstedentocht van 1947 gemaakt. Zien we
er overtredingen van de wedstrijders op? Op de plaat boven zien we hoe de koplopers Klaas Schipper
en Joop Bosman op een handkar worden vervoerd. Tja, mag dat eigenlijk wel? Op de andere plaat lijkt
het er veel op, dat in ieder geval de koplopers "opgelegd" rijden. (Foto's: Collectie Fenno Schoustra/'t
Kleine Krantsje)
Voor de oorlog had ik een kleine
voermanderij met een paard en
wagen in het perceel Cambuur-
sterpad 172, waar vroeger de
voermakerij Van der Meulen
was - nu staan daar flats voor
studenten.
Toen de Duitsers kwamen wer
den mijn paard en wagen gevor
derd voor het vliegveld. Slager
Kees de Boer van de Bleeklaan
zag daar al gauw een goudmijn
tje in en kocht twee paarden en
wagens om daarmee op het
vliegveld te rijden - hij zette er
twee voerlieden op.
Kees stalde zijn paarden bij mij
en wij kregen toen een toewij
zing voor extra krachtvoer voor
de paarden, zogenaamd paar-
demeel. Kees had al een paar
maal geopperd, "Jan, we moes
ten eigenlijk zien een paar big
gen te krijgen. Met dat paarde-
meel krijgen we ze wel groot".
Maar ja, waar haalde je in de
oorlog een paar biggen van
daan?
TWEE BIGGEN
Er gingen maanden voorbij en
toen kreeg ik de kans op het
vliegveld twee biggen te kopen
van een Duitser die werd over
geplaatst. Voor vier tientjes
waren ze voor mij, op voorwaar
de, dat die kerel me met m'n
biggen door de poort van het
vliegveld kreeg - zonder zijn
begeleide speelde je dat niet
klaar.
"Ik neem er direct een van over,"
zei Kees, "samen brengen we
ze groot".
Er werd in de hooibergruimte
van mijn voermanderij een hok
gemaakt en voorlopig zaten ze
daar wel veilig. Zonder vergun
ning mocht je toen geen var
kens houden. Nu kon je ver
moedelijk wel een vergunning
krijgen, maar dan kreeg je min
der vleesbonnen en daar had
den we ook niet veel puf in.
ALS KOOL
De biggen groeiden al gauw als
kool, maar niet alleen van dat
paardemeel. Kees had namelijk
spoeling op de kop getikt uit de
keuken van het hotel De
Klanderij. Wat de daar etende
Duitsers niet meer lusten werd
in spoelbussen weggegooid:
hele karbonaden, eieren,
gehaktballen, er zat van alles in
en de varkens lustten het wel.
Toen de beesten al maar groter
werden en begonnen te knorren
met luide stem besloten wij te
verplaatsen naar de paardestal;
we maakten er een hok naast
de deur.
Eindelijk kwam er een moment,
dat Kees zei: "We pikken er een.
Laat dien vrouw mar wat warm
water make."
Nou, toen het water warm was
zou Kees hem even steken.
Tenslotte was hij slager. Wel,
dat hebben we geweten. Hij
nam een dolkmes en stak... mis.
Het varken schreeuwen, je kon
het huizen ver horen. We spron
gen alle twee in het hok en
zaten meteen onder het bloed.
Eindelijk kreeg Kees het beest
te pakken en maakte er door
een goeie steek een eind aan.
Nou, slachten kon hij wel.
Weldra was het zover, dat hij
vervoerd kon worden naar Kees
zijn huis - die had daar een
rokerij. Later kwam het varken
bij brokjes en beetjes op tafel;
het smaakte best.
Ook ons tweede varken groeide
als kool. Maar op een avond
kwamen er plotseling twee kna
pen het erf opfietsen, van wie ik
er een herkende als Jouke de
J., een vroegere buurjongen uit
de Groningerstraat.
VERRAAD?
De heren maakten zich bekend
als controleurs, ik meen van de
C.C.D., op zoek naar het zonder
vergunning houden van vee.
Kennelijk hadden ze - door ver
raad? - gehoord, dat ik in de
voermanderij twee varkens had.
Jouke vroeg mij wat voor vee ik
had.
Ik zei: "Een paard."
"Nee," zei Jouke.
Ik zei: "Een geit."
"Nee," zei Jouke.
Ik zei: "Kippen."
"Nee," zei Jouke.
Ik zei: "O ja, een varken."
"Nee," zei Jouke. "varkens."
(Vervolg op pag. 11)