TOEN IK ME ALS JOE LOUIS VOELDE 'TKLEIHE KEAHTSJE VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN pagina 12 ONBESCHRIJFLIJK Als mijn goede vader iets begon te vertellen zei hij altijd eerst dat hij het nog wist als de dag van gisteren. Wij, kinderen, genoten altijd volop van zijn verhalen en mijn jongste zusje Geessien heeft eens gezegd dat het niet allemaal waar hoefde te wezen (als het maar wel mooi was, bedoelde ze). Maar wat ik nu ga vertellen is wel waar gebeurd... helaas kun je wel zeggen! Wij woonden aan de Oostersingel 66 en ik was op School 14B. Op de grote zolder van ons huis had ik een mooi kamertje met uitzicht op de Roomse toren, zodat ik ook altijd wist hoe laat het was, ik kon dat zien op de torenklok. In een hoek van de zolder, daar dicht bij, had ik mijn museum. Andere kinderen hebben speel goed, maar ik had dit museum, waar ik heel trots op was. Al mijn rotzooi stond langs de kant onder het dakraam. Mijn broer Sip is er nooit aan gekomen, want dat kon ik niet uitstaan. Maar ja, met de schoonmaak was het goed raak en kon ik opnieuw beginnen. Onder ande re had ik plakschriften, gekocht bij Zondervan op de Ooster- grachtswal vlakbij Knip (boter, kaas en eieren) en daar volgde ik het nieuws op de voet. Auto snelheidsrecords op de zout- vlakten van Salt Lake City (Utah, USA), de Melbourne- race met de Uiver en Parmen- tier c.s., wielrenners als Guim- britière - Brocardeaux. En een skrift, daar wu ik ut even over hewwe, van Joe Louis, wereld kampioen boksen in die tijd. In '46 versloeg Joe Louis in New York in twee minuten en negen seconden zijn uitdager voor de wereldtitel Tami Maurelio. (Foto: Collectie Fenno SchoustraAt Kleine Krantsje) directe (de term kende ik uit mijn schriftje) onder de kaak en de gevolgen waren werkelijk verschrikkelijk. Zijn kin, mond en hals, allemaal bloed. Sien akeluk truike sat er oek onder. Hij had de tong halfdeur, ik wist dat toen nog niet. Ze gingen op de vlucht naar hun huis ergens bij het Amsterdamse Plein, mij achterlatende als prooi van wel zeer tegengestelde gevoelens. Opgelucht dat ze weg waren, trots dat ik het gevecht had gewonnen, te vergelijken met Joe Louis, maar ook bezorgd wat mijn ouders zouden zeg gen. "Nette jongens vechten niet!", zouden ze zeggen, maar ook "Je moet je niet laten slaan!" Zoek het maar uit als je elf jaar bent. Waarom moeten zulke jongens zo laf zijn, macho heeft vast iets te maken met mesjogge. Enige tijd later verschijnt een agent van politie bij ons aan de voordeur en brult <naar boven "Jelle Vening". Ik stond te bibbe ren op te overloop en dacht wat zou vader met de politie heb ben. Geboren op 9 november 1924, hernam de agent op hoge toon. Ik dacht: "Was ik mar nooit geboren, want nou sajut hewwe, hij komt foor mij!". Affijn, Jelle Vening junior werd gelast op het Politiebureau te komen achter op de Nieuwestad... Ik der hene op een woensdag middag, daar sit ik in de wacht kamer, waar se kleine jongens en trouwens ook sware jongens laten gaarkoken in de angst fan wat hangt mie boven het petsje. Toen mocht ik binnen komen, een vrouwelijke inspecteur zat daar in gezelschap van de twee schurken. We mochten alle drie wat zeggen. Die met de tong had niet veel te koop maar de rugspringer wilde graag wat zeggen. Met een beschuldigen de vinger in mijn richting vertel de hij een krom verhaal. Toen ik aan de beurt was versloeg mij de spraak. Ik zag hoe knap ze was en een lieve stem had ze en ze sprak natuurlijk altied Hollands en nooit gewoan. Ik keek haar aan omdat ik in mijn recht stond en zei dat ook. Ik had natuurlijk meer moeten zeggen maar begreep nog niet dat ik eigenlijk getuige was, hoewel aangeklaagd. Dat dit noodweer heet wist ik ook niet. Ik had moeten zeggenU denkt toch niet dat een muis twee kat ten zal aanvallen". En met mijn zuster Trijn had ik moeten zeg gen: "As 't su is, dan is 't su!" Met vlammende ogen zei ze dat een keer en dan kom je om zo'n kind niet heen. Maar ja, voor de rechercheuse waren wij gewoon rotjongetjes die hadden gevoch ten. En dat was uit de jatjes gelopen. Meer begreep zij er niet van. Ik was niet trots meer op mijn zegepraal, in het geheel niet, want als die jongen zijn tong had gehouden waar die hoort, had ik geweldig op mien soder- mieterke kregen. Van mijn kant bekeken was het geluk dat ik won. Ik had wel doad weze ken nen!!! Nu hoorde ik haar zeggen dat wij moesten luisteren, want dat zij nu aan het woord was en niet wij, de daders. Het verschil tus sen dader en dupe wist ze dus óók niet. De toedracht was haar onbekend, ik was de dupe tot het tot een uitbarsting kwam. Maar ze zei dat het nu maar eens afgelopen moest zijn met "onze" wandaden. Wij hoefden niet, betoogde ze, langs elkaar heen te lopen als oude vrouw tjes maar we mochten niet meer vechten. Je ziet nu zelf hoe gevaarlijk dat is. Ik moest wel even verwerken dat we met oude vrouwtjes werden vergele ken, maar och die mevrouw van de politie was zélf een vrouw. Ze begreep natuurlijk ook niet hoe kwetsend het voor jonge tjes is om te worden vergeleken met teutende exemplaren van de andere kunne. Ze zei ook nog iets - ik weet niet meer wat - dat een diepe snaar in mij raakte, ik kon niet verhinderen dat twee dikke tranen op mijn lumberjack drupten. Ze had nu haar doel bereikt, we konden gaan. Ik had óók, op ongezoch te wijze, mijn doel bereikt want ik had geen last meer van laffe aanvallen op straat. Het was net of de jongens tegen elkaar zei den dat ze met mij moesten oppassen. Mien vriend Sierk zei zelfs tegen iedereen: "Jelle maakt bloedwust fan dij!" een faam die mij zeer te stade kwam. En ik dank dat aan Joe Louis in mijn plakboeken op de zolder, waar ik zien kon hoe laat het was. Och, mien plakboeken, net als mien sangskrift, allemaal fut. Ak daar an denk dan spuite mie noch de tranen teugen de bin nenkant fan mien briltsje. Allemaal fut, maar Vader, ik weet het nog as de dag van gisteren!!! Ter Apel Jelle Vening Zoals hij op die foto stond was onbeschrijfelijk, ik vond het prachtig, want als je zo bent hoef je voor niemand bang te wezen. Reden had ik er wel voor want practisch elke dag werd ik bedreigd door twee jon gens. Ze konden zien dat ik bang was, dus de schavuiten konden er niet genoeg van krij gen. Totop een keer, het was in de Tjerk Hiddesstraat ter hoogte van slager Motzheim op de hoek van de Sontstraat, gebeurde het onvermijdelijke. Ze waren met zijn tweeën, één sprong mij op de rug bij gebrek aan dekking, en de ander stond mallotig te dansen in de boks houding al roepende: "Wat wuuste, wat wuuste!". Nou, ik wu natuurlijk niks, want zij waren met zijn tweeën en vielen mij aan. Maar die vent van "Wat wuuste, wat wuuste" hield zijn tong tussen z'n tanden en dit nu werd hem noodlottig. In wan hoop gaf ik hem een linkse Een erg meelevende abonnee, die er uitdrukkelijk bij vertelde, dat de naam niet behoefde te worden genoemd, verraste ons bijzonder door de archieven van 't Kleine Krantsje te verrijken met liefst vijftig foto's uit het Leeuwarden van de dertiger jaren. Daarbij waren verschillende opnamen, die we wel juweeltjes mogen noemen, zoals deze, welke mooie plaat we graag willen uitroepen tot de Foto van de Maand. Zo'n echte ouderwetse bakkerskar uit het tijdperk van de trekhonden, voorzien van twee van die sterke mannelijke knapen, die in staat waren de zwaarste kar voort te trekken met paardenkracht. De foto is op de Spanjaardslaan gemaakt voor de ingang van de Algemene Begraafplaats op kennelijk een knap warme zomerdag, want we zien dat de jonge bakker z'n hin derlijke pet heeft afgezet en onder het handvat van zijn kar heeft gestoken. Wie deze bakker is of was weten we helaas niet, maar er zullen onder de Leeuwarder lezers zeker wel vroegere klanten zijn, die hem herkennen en die ons dit kenbaar willen maken. Zelfs zonder deze informatie, die we erg op prijs zullen stellen, blijft de plaat toch waardevol: ze geeft ons een treffend beeld van een stukje bedrijvigheid uit eert- tijd, die in dit opzicht definitief achter ons ligt - het brood, de koek en het beschuit wordt al lang niet meer bij ons thuis bezorgd, zoals deze montere bakker dat deed.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1997 | | pagina 12