Bijlage no. 11.
41
B.jlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden1872.
de bepalingen omtrent het stedelijk gijmnasium te wijzigen als
volgt
Aan art. 8 toe te voegen de volgende alinea
Het onderwijs in de Nederlandsche taal- en-letterkunde kan
door curatoren aan een der docenten in de oude talen worden
opgedragen.
Art. 16 te lezen
Geen leerling wordt tot het gijmnasium toegelaten dan van
wien het na voorafgaand examen is gebleken dat hij voldoende
kennis bezit van: lezen, schrijven, de gronden der wiskunde en
van de Ncderlandsche Fransche en Hoogduitsche talen zoomede
van geschiedenis en aardrijkskunde.
In het algemeen worden als maatstaf voor dit examen aange
nomen de vereischten gevorderd om met vrucht de lessen in de
3e klasse der rijks hoogere burgerschool te Leeuwarden te kun
nen bijwonen.
De commissie belast met het afnemen van dit examen kan
daartoe den bijstand verzoeken van zoodanige deskundigenals
zij ter verkrijging van een juist oordeel' noodig zal achten.
Art. 20 te lezen:
Art. 27 te lezen
Er wordt jaarlijks een examen gehouden omtrent de vorderin-
I gen der leerlingen.
Art. 28 te lezen
De promotie en prijsuitdeeling heeft plaats op den maandag
voorafgaande aan den tweeden woensdag in Julij.
Art. 29 te lezen
Curatoren kunnen jaarlijks over ƒ150 beschikken ter aanschaf
fing van prijzen.
Art. 31 te lezen
De claviger ontvangt eene bezoldiging van ƒ101 en daarcnbo-
en van elk leerling telken vierendeel ja
jaars J 0.25 inktgeld.
Het onderwijs wordt in dier voege gegevendat het eiimna-
mm in vier jaren kan worden doorloopen.
ven 0
Art. 25 te lezen
Er worden jaarlijks twee vacantien gehouden, te weten: eene
groote vacantie aanvang nemende op den dag der promotie en
eindigende met den eersten maandag in September en eene kers-
vacantieaanvang nemende op 24 December en eindigende 2
Januarij daaraanvolgende.
Aldus voorgesteld ter raadsvergadering van den 30 Mei 1872
door Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden.
Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1872.
43
VERSLAG van de commissie van rapporteurs
uit de sectiën, betreflende de door burge
meester en wethouders, ter raadsvergade
ring van den 28 Maart 1872, aangeboden
voorstellen tot het stichten van eene nieuwe
veemarkt en van eene handelsbeurs en de
daaromtrent ingediende adressen.
Op het punt, haar verslag over de genoemde voorstellen enz. vast
te stellen werd uwe commissie van die taak afgeleid door het
in de raadsvergadering van den 23 Mei ingekomen rapport en voor
stel van burgemeester en wethouders ter zake het adres van den
heer IJ. van der Wielen, omtrent de beschikbaarstelling zijner
lokalen tot het houden van beurs.
Dat rapport en voorsteleen gevolg van de bij raadsbesluit
van den 3 Junij 1871 aan burgemeester en wethouders gedane
opdragt, moest uit den aard der zaak grooten invloed uitoefenen
op de verdere werkzaamheden uwer commissie.
Juist toch het indienen van het voorstel over de beurszon
der dat nog aan de bedoelde opdragt op afdoende wijze was
voldaan had bij uwe commissie even als in alle sectiën, tot
wijdloopige beschouwingen en aanmerkingen aanleiding gegeven
en had in de 2e sectie zelfs zoo zwaar gewogendat met alge-
meene stemmen was besloten, het voorstel over de beurs (punten
3 en 4 der conclusie) niet te behandelen, zoolang het definitief
rapport in zake den heer v. d. Wielen niet ingekomen en daar
over niet besloten was.
Aan de zaak van den heer v. d. Wielen is intusschen een
einde gemaakt door het ter raadsvergadering van den 30 Mei
in overeenstemming met de voordragt van burgemeester en wet
houders gevallen besluit//om aan den adressant te kennen te
gevendatna de deswege met hem gevoerde correspondentie
en onderhandelingenhet gemeentebestuur geene termen vindt
om op de door hem aangegeven grondslagen eene overeenkomst
met hem te sluiten tot het beschikbaar stellen zijner lokalen tot
het houden van beurs."
Door dit besluit was de zaak op zuiver terrein gebragt en kon
uwe commissie hare taak weder opvatten.
Ofschoongelijk reeds is opgemerkthet niet indienen door
burgemeester en wethouders van een rapport betreffende het
adres van den heer van der Wielen vele en velerlei beschou
wingen enz. in de sectiën had uitgeloktacht uwe commissie
het, na het raadsbesluit van 30 Mei jl/, onnoodig en tot niets
meer dienende die thans terug te geven.
Zij zal dus overgaan tot de mededeeling van de gedachtenwisse-
ling, waartoe het onderzoek van de zoo belangrijke voorstellen
gelijk ze liggenin de sectiënwier herhaalde vergaderingen
door alle leden van den raad werden bijgewoond, hebben geleid.
Dat de gevoelens der leden zeer zouden uiteenloopenwas te
voorzien waar het eene aangelegenheid betrof van zoo wijde
strekking en met zulke aanzienlijke uilgaven gepaard als de on-
derwerpelijke.
Bragt menmeer in 't bijzonder in de 2e sectiealle hulde
aan burgemeester en wethouders voor de wijze, waarop zij deze
voorstellen hadden voorbereid en toegelicht, toch werd door on
derscheidene leden de meening ontwikkelddat ten onregte twee
zaken veemarkt en beursdie niets met elkander gemeen had
den in één voorstel waren zamengevat. Daar tegenover stond
het gevoelen dat de punten van conclusie zoodanig met juist
heid waren gestelddatwelke zienswijze men ook omtrent één
daarvan mogt aankleven, hunne behandeling, ieder afzonderlijk,
er in duidelijkheid niet bij zou hebben gewonnen en eene aan
neming van punten 1 en 2de verplaatsing der veemarkt naar
het terrein bij den spoorweg, niet noodwendig de goedkeuring
Bijvoegsel, behoorende bij de Leeuwarder Courant.
ook van punten 3 en 4de stichting van een beursgebouw op
het terrein der bestaande veemarktmet zich behoefde te voeren.
In de 2e sectie werd nog eene andere beschouwing van alge-
meenen aard vernomen. Men kon het nl. niet goedkeuren dat
ook nu weder, ten aanzien zoowel van veemarkt als van beurs,
voorstellen waren gedaan niet ter uitvoering van eens na rijpen
rade genomen besluitenmaar van geheel nieuwen aardwaar
door ae zaken op een geheel ander standpunt waren gebragt.
Vooral gold deze aanmerking de veemarkt. Nu 11/2 jaar Se-
leden had, geiijk ook de minderheid van burgemeester en wet
houders in het rapport had doen uitkomende r.iad besloten tot
aankoop voor de belangrijke som van ƒ25,000 van het huis van
Meijer speciaal met het oog op eene uitbreiding der bestaande
veemarkt. De goedkeuring van dien aankoop was van gedepu
teerde staten gevraagd en verkregen geheel uit overweging van
de noodzakelijkheid des pands voor die uitbreiding en in het
vooruitzigtdat de uitgavenvoor rentebetaling en aflossing ge
vorderd zouden worden gevonden uit de te verhoogen veemarkt-
regten. Uitvoerige berekeningen waren bij die gelegenheid èn
aan den raad èn later aan gedeputeerde staten overgelegd. Zon
der nu te willen beweren dat ae genoemde koopprijsook met
het oog op de door den eigenaar genoten huursomte hoog zou
zijn geweestscheen toch de vraag niet onnatuurlijkja voor
de hand te liggen of de waarde van het pand wel dezelfde zou
zijn gebleven indien de veemarkt ware verplaatst geworden
en of de raad alléén voor den welstand of tot vergrooting van
het reeds zoo ruime plein vóór het paleis van justitie de ge
meentekas met eene zoo aanzienlijke uitgave zou hebben be
zwaard als nu het geval is geweest.
Wel werd hiertegen aangevoerd, dat, zoo een later onder
zoek had doen ziendat de tegenwoordige veemarktook met
gebruikmaking van het terrein door amotie van het huis van
xMeijer verkregenniet op voldoende wijze ware in te rigten
het hoogst verkeerd zou zijnhet eens genomen besluit te hand
haven dochzonder dit laatste te willen tegensprekenbleef
men het van de andere zijde niet minder betreuren dat zooda
nige belangrijke besluiten, als dat in 1870 omtrent de veemarkt,
waren uitgeloktzonder datgelijk thans blijkthet vooraf
gaand onderzoek in alle opzigten volledig was geweest.
Met betrekking tot de bovenvermelde beschouwingen was
uwe commissie het niet geheel eens. De meerderheid evenwel
sloot zich geheel aan bij de bedenkingenin verschillende op
zigten in al de sectiën geopperd.
Bij de behandeling van de voorstellen op zich zeiven deden
zich niet minder uiteenloopende gevoelens kennen.
Punt I. Groot was vooral hierover het verschil van meening.
Van den eenen kant hooge ingenomenheidvan de andere zijde
groote bestrijding der voorstellen van burgemeester en wethou
ders. De voorstanders vereenigden zich schier algemeen met
hetgeen door dat collegie was aangevoerd tot verdediging en
aanprijzing der verplaatsing van de veemarkt naar het ruime
terrein bij den staatsspoorweg. Er werd op gewezendatnu
men ook elders de gemeentebesturen zoo krachtige pogingen
ziet doen tot bevordering van den veehandelhet bestuur van
Leeuwardenwier veemarkt tot dus verre de belangrijkste in
het geheele land wasalles moest in het werk stellenom dien
gunstigen toestand te behouden. Die leden noemden met burge
meester en wethouders het bezit eener uitmuntende veemarkt
eene levenskwestie voor Leeuwarden, en, alleen door te volgen
het plan van burgemeester en wethouderszou zoodanige markt
kunnen worden verkregen.
Een lid achttemet het oog op de toekomstals alles in den
omtrek zal zijn bebouwd eene veemarkt op de tegenwoordige
plaats zelfs een grooten misstand en zou zich reeds daarom alleen
vóór hare overbrenging naar een ander gedeelte der stad heb
ben verklaardook danwanneer daarvoor een veel minder
doelmatig gelegen plaats ware voorgesteld dan nu is geschied.
Een ander liddat lang in twijfel had verkeerd over de door
9