Bijlage no. 12. 46 Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1872. Niet alleen echter, werd verder opgemerkt, dat door den han del niet het minste blijk was geleverd dat hij de gemeentekas de groote uitgaven voor een beursgebouw zou willen helpen dragen evenmin was het vooruitzigt geopend op het betalen van voldoende retributie voor het genot dezer inrigting, in tegen stelling van alle andere openbare gemeente-inrigtingen enz., voor het gebruik waarvan trouwens geheel in overeenstemming met de bepalingen der gemeentewetregten werden geheven soms zelfs meer dan toereikende, om in de kosten van aanleg, onder houd of verstrekking te voorzien. Andere leden achtten dit geheele debatten minste wat de hoofdzaak aangaat, nergens toe dienende. In 1864 toch had de raad eens besloten tot de stichting van een beursgebouw. Het beginsel was dus uitgemaakt. Ter uitvoering daarvan was in 1868 de plaats voor het gebouw aangewezen. In dezen stand der zaak kon 't alleen de viaag zijn, of de raad die plaats wenschte te behouden dan wel, ingevolge het voorstel van burgemeester en wethoudershet terrein der tegenwoordige veemarkt daarvoor wilde hebben bestemd. Verder echter konvolgens hun gevoe len de raad thans niet gaan. Wat betreft de tegenwoordige vereenigingsplaats der hande laren zoo geloofden deze leden dat jain den aanvang waar schijnlijk nog wel eenigen der beursbezoekers zich daarheen tot het verrigten van zaken zouden begevenmaar dat dit van geen langen duur zou zijn, en het voordeel eenergoed ingerigte beurs spoedig bij allen genoegzaam zou wegen, om zich bij de anderen aan te sluiten. Er zouden voorts, gelijk te Groningen, regten voor vaste plaatsen enz. kunnen worden gehevenwaarvan de opbrengst wel voldoende zou zijn tot bestrijding der kosten van het onderhoud des gebouws en bezoldiging van den beurs- meester. Over de nader aan te wijzen plaats voor het nieuwe beursge bouw waren de gevoelens minder verdeeld dan over het eerste punt. Sommige leden wenschten het m der tijd daarvoor be stemd terrein naast de rijks hoogere burgerschool te hebben be houdenom het door de verplaatsing der veemarkt vrij te val len terrein dan zoo productief mogelijk te exploiteren. Andere leden waren er voorom het terrein in dat geval tot een soort van wandelpark in te rigten. De groote meerderheid intusschen was voor liet voorstei van burgemeester en wethouders. Nog andere dan door dezen aangevoerde gronden pleitten, volgens haar, daarvoor. Het zoo uitermate geschikt gelegen terrein naast de rijks hoogere hoogere burgerschool, Maarvoor in 1871 reeds ver scheidene gegadigden zich hadden opgedaanzou bepaaldelijk tot hoogen prijs voor bouwterrein kunnen worden verkocht of wel voor de gemeente zelve kunnen blijven gereserveerd voor de stichting eventueel van eene hoogere burgerschool voor meisjes op het wenschelijke waarvan ook reeds de commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs alhier de aandacht heeft gevestigd. De plaatsing van een beursgebouw op het terrein der bestaande veemarkt zou die inrigting in ieder geval eenigzins minder afge legen doen zijn dan bij het volgen van het plan van 1868. De bewoners dier plaats, en dit punt klemde bij vele leden in hooge mate, zouden dan althans eenige vergoeding voorde verplaatsing der veemarkt erlangen. Het hier te stichten gebouw zou van alle kanten het zoo noodige licht kunnen ontvangen, en, hoeveel ruimte het terrein naast de rijks hoogere burgerschool ook moge aanbieden op de plaats der bestaande veemarkt zou nog veel meer terrein daartoe beschikbaar zijn en de vaststelling des bouwplans in geen enkel opzigt aan dit punt ondergeschikt of daarvan afhankelijk behoeven te worden gemaakt. Al de medegedeelde beschouwingen vloeiden voort uit het on derzoek in de le en 8e sectie. In de 2e sectie was, gelijk iceds in den aanhef is vermelddit punt geheel buiten be handeling gelaten vermits de sectie van oordeel wasdatzoo lang de zaak met den heer van der Wielen niet was afgedaan de stichting van een beursgebouw niet aan de orde was. Bij de stemming in de 3c sectie verklaarden zich 4 van de 7 leden vóór het voorstel van burgemeester en wethoudersin de le sectie werd het met algemeene stemmen aangenomen. Op de daarvoor reeds medegedeelde gronden is uwe commis sie eenparig vóór de aanneming ran dit punt. Punt IV. Dit punt, als gevolg van het omtrent punt III be- slotenein de 2e sectie mede buiten behandeling gebleven gaf in de andere sectiën en evenmin bij uwe commissie aanleiding tot op- of aanmerkingen. Punt V. Ook dit punt werd zoowel in de sectiën als door uwe commissie, algemeen goedgekeurd. Punt VI. De redactie van dit punt lokte in de sectiën eenige aanmerkingen uit, waarmede uwe commissie zich kon vereenigen en naar aanleiding waarvan eene gewijzigde redactie van dit deel der voorstellen door haar in overweging zal worden ge geven. Uwe commissie heeft ten slotte de eer voor te stellen A. bij meerderheid van stemmen 1°. Niet aan te nemen de voorstellen van burgemeester en wethouders. 20. Burgemeester en m ethouders uit te noodigen den raad zoo spoedig mogelijkde vereischte voorstellen tot uit breiding en verbetering der bestaande veemarkt aan te bieden. B. met eenparige stemmen om bij verwerping van punt 1 te besluiten 10. Eene nieuwe veemarkt te maken op het terrein gelegen tusschen de Harlingervaart en den stationsweg ten noor den van den staatsspoorweg. 20. Deze markt in te rigten volgens het gewijzigd plan letter Cmet dien verstandedat daarbij m'orde te m'erk gegaan overeenkomstig de wenken en opmerkingen, hiervoor mede gedeeld. 30. Het westelijk gedeelte van het terrein der tegenwoordige veemarkt te bestemmen tot plaatsing van eene handels beurs en de bestemming van het oostelijk gedeelte bij nader besluit te bepalen. 4°. Het thans voor handelsbeurs bestemd terrein naast de rijks hoogere burgerschool publiek tc verkoopenmet intrek king van het raadsbesluit, dd. 26 Maart 1868 no. 4. 50. De terreinen aan de overzijde der gracht, in verband met den aanleg van de veemarkt nabij het station in exploi tatie te brengen. 60. Burgemeester en m'ethouders uit te noodigen den raad zoo spoedig mogelijkde vereischte voorstellen aan te bicden tot uitvoering van de sub 15 vermelde besluiten. Uitgebragt ter raadsvergadering van den 13 Junij 1872. C. W. A. BUMA, Rapporteur der le Sectie. A. DUPARC Rapporteur der 2e Sectie en algemeen rapporteur. S. DRAISMA van VALKENBURG, Rapporteur der 3e Sectie. Bijlagen tot het verslag der handelingen VERSLAG der commissie van rapporteurswe gens het in de sectiën van den raad plaats gehad hebbend onderzoek van het voorstel van burgemeester en wethouders, tot wijzi ging der bepalingen voor het stedelijk gym nasium. MIJNE IIEEREN! Het voorstel van burgemeester en m'ethouders tot m'ijziging der bepalingen voor het stedelijk gymnasium heeft in afdeelin- gen tot een ernstig onderzoek aanleiding gegevenwaarvan wij ons thans de eer geven u de resultaten mede te deelen. De meeningdat onderscheidene der thans bestaande bepa lingen voor die inrigting weinig aan de eischen des tijds be antwoorden werd algemeen gedeeld. Vrij eenparig was men van gevoelendat de door burgemees ter en wethouders voorgestelde wijzigingen in de verordening als verbeteringen moesten worden aangemerkt. Tevens was men met burgemeester en wethouders van oor deel dat eene reorganisatie in den bedoelden zinmoge die al eene partieële regeling zijn in afwachting van eene nieuwe wet telijke organisatie van het hooger onderwijsvoor het gymna sium onder de leiding van bekwame en ijverige docenten goede vruchten zou kunnen opleveren. De voorgestelde wijzigingen hebben evenwel tot de volgende opmerkingen geleid. In de eerste plaats heeft art. 8 een onderwerp van bespre king uitgemaakt en tot uitvoerige beschouwingen aanleiding ge geven. Vele leden vooral van de le en 3e sectie waren de meening toegedaan dat het onderwijs in de oude talen en aanverwante vakken aan twee docenten moest worden opgedragen. Verscheidene redenen, meende men, pleiten voor eene wijzi ging en vereenvoudiging in dien zin. Vooreerst zal men toch wel niet bewerendat de last voor de docenten daardoor onevenredig wordt verzwaard in aanmer king nemendedat het gymnasium door 20 leerlingen wordt bezocht. Niet dat wij bij dezen tak van 't onderwijs het getal leeraren van dat der leerlingen geheel afhankelijk gesteld wen- schen te zien maar wij zijn van oordeel dat als het getij ver loopt men de bakens moet verzetten en waar het niet valt tegen te sprekendat de invoering van het middelbaar onderwijs de rijen van hendie het gymnasium bezoeken heeft gedimd het niet noodig schijnt of het getal leerlingen groot of klein isaan de van ouds bekende drieledige indeeling van het onderwijs steeds onveranderlijk vast te houden. Bovendienm ij bewerendat de leerarendie men aan een gymnasium verbindt, 'tzij men die rector, lector, preeceptor noemtof hoe men wil, in staat behooren te zijn den jongelie den die zich voor het universitair onderwijs voorbereidenzoo wel hundie pas het gijmnasium betreden als hun die reeds eenigermale gevorderd zijn of weldra het eiBde van het gym nasiaal onderwijs zullen hebben bereiktde kennis der klassieke talendie zij behoevenvolledig mede te deelen. Deze zienswijze brengt mededat wij aau het beginseldat een preeceptor uitsluitend aan de eerst beginnendende conrec tor aan de meergevorderden en de leeraardien men rector heet niet anders dan aan de leerlingen die het gymnasium eerlang zullen verlaten onderwijs moet gevenweinig gewigt hechten. En toch is dit traditioneel gebruik het eenige motiefdat door de bestrijders onzer zienswijze tegen eene wijziging in dien zin in 't midden m-erd gebragt. Wij zouden zelfs eene schrede verder m'illen gaan en de vraag stellen eene vraag die men ter beoordeeling en beantwoor ding aan heeren curatorenin overleg met de docenten zeiven j Bijvoegsel, beuoorende bij de Leeuwarder Courant. van den gemeenteraad van Leeuwarden1872. 47 zou kunnen voorleggen of het niet wenschelijk m are de ver deeling van het onderM'ijs in de oude talen enz. zóó in te rig ten dat van de twee docenten een bepaaldelijk het latijn de ander het grieksch in de verschillende klassen voor zijne reke ning nam. Met uitnemend gevolg wordt in sommige van de beste gym nasia van ons vaderland, met name te Groningen deze gedrags lijn gevolgd. Het onderling verband zal daardoor evenmin als zulks bij de scholen voor middelbaar onderM'ijs het geval is verloren gaan. Bovendien wordt de leerling dan niet als 't Mare vereenzelvigd met het stelselde methode en den gedachtengang van éénen onderwijzer, maar komt voortdurend tot hij het gymnasium ver laat ook voor de hoofdvakken van het elementair hooger onder wijs met twee leeraren in aanraking. Deze zullen van hunne zijde behoefte gevoelen bij het door hen te geven onderwijs met elkander in overleg te treden iets wat bij het stelsel van praeceptorconrector- en rectorschool te veel uit het oog wordt verloren. Nog komt bij de vraag omtrent het getal der docenten in aan merking dat burgemeester en wethouders een vierjarigen in plaats van den vijfjarigen cursus voorstellen 't geen eene ver eenvoudiging van het onderwijzend personeel in ae hand m'erkt. Voorts dat door de vrijvallende jaarwedde van een der docen ten die der twee anderen.eenigermate kunnen worden aangevuld en verbeterd. Eindelijkdat men met het voorbeeld van andere gemeenten voor oogen toch waarlijk niets heeft te duchten voor het prestige dezer inrigtingwanneer men het onderwijs in de oude talendusverre aan drie docenten opgedragenwaar de omstandigheden dit medebrengenvoortaan door twee leeraren doet geven. Men bedenke vooraldatwil men tot eene dergelijke wijzi ging overgaan het juiste oogenblik thans schijnt te zijn aange broken nu een der docenten op zijn verzoek een eervol ontslag heeft gekregen en na veeljarigen dienst de thans fungerende conrector een dergelijk verzoek tot uwe vergadering heeft gerigt. In verband met het zoo even aangevoerde zouden m'ij bezwaar maken aan een der twee docenten bovendien het onderwijs in de Nederlandsche taal- en letterkunde op te dragen. Wij kun nen u derhalve niet adviseren de wijziging, door burgemeester en wethouders op art. 8 voorgesteld aan te nemen. Op het onderwijs in de nieuwe talen werd ook bij het onder zoek in de afdeelingen in ruime mate de aandacht gevestigd. Men achtte het te veel gevergd voor één docent onderwijs te geven in de Nederlandsche, Fransche en Hoogduitsche talenen voor hen die zulks verlangen in de Engelsche taal. Vooral in het stelsel van burgemeester en m'ethouderstevens dat van uwe commissie van rapporteursdat aan de leerlingen vóór het be zoeken van het gymnasium de gelegenheid moet worden geschon ken gedurende eenigen tijd van de hoogere burgerschool gebruik te maken m aar zij in genoemde talen door specialiteitenvak- leerarenonderwezen zullen zijn. Kan men iets goeds verwachten van het onderM'ijsdat moet strekken om de verkregen kennis uit te breiden en voort te zet ten indien het onderwijs in al die vakken aan het gymnasium door een en denzelfden persoon moet worden verstrekt Rapporteurs geven in overweging bij den minister de noodige stappen te doenopdatvoor zooverre zij daartoe genegen wor den bevondende leeraren in de talen aan de rijks hoogere burgerschool in het hier bedoelde onderwijs geheel of gedeelte lijk zouden kunnen voorzien. Rapporteurs zijn van oordeeldat eene poging in dien zin althans zou kunnen worden gewaagd. Nog m'crd in de le sectie de opmerking gemaaktdat het getal lesuren voor de niemvere talen en de wiskunde beschik-* baar gesteld te beperkt zou zijn. Rapporteurs erkennen, dat voor die opmerking grond beslaatdoch vreezen door het voor stellen van andere cijfers in art' 22 der verordening de overige werkzaamheden uit haar onderling verband te rukken. Evenwel 10

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1872 | | pagina 24