Bijlage no. 17. iki 120 Bijlagen tot het verslag der handelingen yi voor meisjesvoor zoo verre het blijken mogt dat daaraan voor een goede aansluiting behoefte bestaat. De drie laagste klassen dier middelbare school zouden dan overeenkomstig de zienswijze van den heer Staring een min of meer afgerond geheel uitmaken waarmede zij kunnen eindigen voor wie men geen eigenlijk gezegd middelbaar onderwijs wenscht. De beide hoogste klassen konden worden ingerigt voor diegene welke naar hoogere ontwikkeling strevenen het middelbaar onderwijs wenschen te genieten. De Plaatselijke Schoolcommissie J. G. OTTEMA Voorzitter. MUNNIKS de JONGHLid en Secrzt. LEEUWARDEN, 10 October 1872. De raad dezer gemeente heeft het oordeel onzer commissie ge vraagd over den inhoud van het belangrijk rapport van eene commis sie uit zijn midden die belast was met het onderzoek naar de wen- schelijkheid en noodzakelijkheid van de oprigting eener school van middelbaar onderwijs voor meisjes te Leeuwarden, welk rapport is gedagteekénd 25 Januarij 1872 en 23 bladzijden druks beslaat. Tegelijk werd in onze handen gesteld eene nota van bedenkin gen tegen dat rapport van den heer inspecteur van het middel baar onderwijs dr. W. O. H. Staring van 14 Februari] 1872 ten einde ook op de daarin ontwikkelde denkbeelden bij het zamen- stellen van ons advies te letten. Met ingenomenheid aan dat verzoek voldoende gelooven wij geene verontschuldiging te vragen te hebben voor de ronde en onbewimpelde kritiekwaaraan wij gemeend hebben den inhoud dier stukken te moeten onderwerpen ofschoon het ons aange namer ware geweestdat de omstandigheden niet ons hadden aangewezen om in laatster instantie te oordeelen over het ge voelen van autoriteitendie in hiërarchischen zin boven ons staan. De ingang van het onderzoek dezer belangrijke zaak heb ben wij evenwel niet te verantwoorden. Wij vinden dien reeds afgebakend. Doch thans eischt het belang der zaakdat dc waarheid worde gezegd zonder omwegen. Wij brengen in de eerste plaats hulde aan de zorg en den ijver, waarvan het degelijk en uitgewerkt rapport op elke blad zijde de sporen draagten aangenaam is het ons de uiteenzet ting van ons gevoelen te kunnen beginnen met de betuiging, dat wij volkomen instemmen met hetgeen in de eerste helft van het rapport is ontwikkeld ten betoogedat zoowel de meisjes als de jongens op middelbaar onderwijs regt hebbendat de ge zegende vruchten van dat onderwijs voor haarzelve en voor de maatschappij niet kunnen uitblijven en dat het tijd is, dat ook in onze gemeente aan de oprigting eener middelbare school voor meisjes de hand worde geslagen. Bij de gronden door de commissie in haar rapport ontwik keld mag zeker ook nog gevoegd worden dat niet alleen daarom het middelbaar onderwijs voor meisjes is aan te bevelendewijl het meisje later als vrouw en moeder ook van degelijker onder wijs voor zich en haar gezin de vruchten zal plukken maar dewijl vooral ook niet minder regt op degelijk onderwijs toe komt aan dat groote aantal meisjesdat niet door een huwelijk hare meest natuurlijke roeping te vervullen krijgt maar later alleen blijvende staan (dikwijls ten gevolge van mindere begun stiging door de fortuin)zelf in den strijd des levens zich door arbeid en bekwaamheid een eerlijk bestaan moet verwerven. Dit argument verdient hier inzonderheid mede op den voorgrond gesteld te worden, dewijl juist onder die meisjes, die naar het plan der raads-commissie nooit beter onderwijs dan het uitge breid lagere zullen genieten voor zoover zij niet huwen ver- pligting om door eigen arbeid te bestaan regel mag genoemd worden. Voorts meenen wij nog als onbetwistbaar te mogen den gemeenteraad van Leeuwarden, 1872. aanvoeren dat degelijker en grondiger onderwijs voor meisjes van zelf moet gepaard gaan met de veel hoogere eischen die thans aan behoorlijk ontwikkelde jongens worden gesteld. Laat men toch het onderwijs van meisjes op het oudelage peil ter wijl op het gebied van opleiding der jongens steeds meer ge vorderd wordtdan bevordert men tusscnen de beide seksen eene klove van onwetendheideen scheiding in ontwikkelde mannen en onontwikkelde vrouwen die ten slotte hoogst onge lukkig moet terugwerken op alle maatschappelijke verhoudingen en ook op het familie-leven. Zijn wij het dus ééns met de raads-commissiedat de alge- meene belangen de invoering van het middelbaar onderwijs voor meisjes medebrengenniet minder stemmen wij overeen met hare zienswijzedat de bestaande toestand in zoodanigen strijd met de wetten op het lager en op het middelbaar onderwijs is dat ook om die reden verandering en verbetering dringend noo- dig is en eene opheffing van de zoogenaamde Fransche dag- en kostschool voor jonge jufvrouwen onvermijdelijk is. Al wordt toch alle hulde gedaan aan den prijzenswaardigen ijver van de hoofdonderwijzeres-directrice en aan de hulponder wijzeressen aan die school werkzaam het is niet te loochenen dat aan die school een onderwijs wordt gegeven, dat de gren- «zen van 't lager onderwijs overschrijdt en van die school eene ,/semi-middelbarc school heeft gemaakt«dat het onderwijs toch «zich uitstrekt niet alleen over gewoon en uitgebreid lager on- z/derwijs maar zelfs tot het verder voortgezet onderwijs" in weer wil dat art. 72 der wet op het lager onderwijs is vervallen door de invoering der wet op het middelbaar onderwijszoodat dan ook teregt in het rapport wordt gevraagd: //Zal men nu dat zoo genaamde meer uitgebreid lager onderwijs, dat veel verder gaat //dan de beginselen der daarbij aangewezen vakken en dat «dus middelbaar onderwijs is, maar in hoogst gebrekkige vor- /,men willen bestendigen Zeer zeker moet die vraag ontkennend worden beantwoord. Het is ontwettig en in strijd met het belang der leerlingen om haar onderwijs in de letterkunde te laten geven door onderwij zeressen die in dat vak van onderwijs niet eens examen heb ben behoeven te doen en onderwijs in de natuurkunde en de natuurlijke historiewaar bij de onderwijzeres alle wettelijke waarborgen voor degelijke kennis in die vakken ontbreken. De hoofdonderwijzeres-directrice trachtte wel om het ontbrekende aan te vullen voor hare leerlingen door de lessen in de natuur kunde die op haar verzoek in het gebouw der burger-dagschool op bijzondere uren door den directeur dezer inrigting werden gegeven aan een aantal leerlingen uit hare hoogste klassen. Dat eenter ook die reeks van populaire lessen over onderwerpen bij keuze uit het gebied der natuurkunde nimmer konde leiden tot eenige degelijke elementaire kennis van dit leervakzal niemand tegenspreken. Alles dringt dus om den schijn te doen plaats maken voor het wezen. Alles dringt tot de invoering van wezenlijk middelbaar onderwijs voor meisjes, waar men tot dusver streeft naar dat zelfde doel met gebrekkige hulpmiddelenmet halve kracht en met ontduiking der wet. Stemden wij tot dusver overeen met 's raads commissiedit is niet langer het geval waar het de middelen geldtdie zij voorslaat om het beoogde doel te bereiken. Onze overtuiging staat daarin op hoofdpunten lijnregt tegenover de hare. Zij wenscht den aanvang van het middelbaar onderwijs voor meisjes verschoven te hebben tot het 15e jaar. Dat toch is het hoofddenkbeelddat de geheele door haar voorgeslagene regeling beheerscht. Daarom wenscht zij van het 12e tot het 15e jaar in eene afzonderlijke school de meisjes uit gebreid lager onderwijs te laten geven. In die schooldie zij door 200 meisjes verwacht bezocht te zien bij een schoolgeld van 26, zal naar haar oordeel zich eene kern van leerlingen moe ten vormen die later van 15 tot 18 jaar de middelbare school bezoeke. Die kern schat de raads-commissie op 60 meisjes. Bijlagen tot het verslag der handelingen van Dat denkbeeld nu kunnen wij in geencn deele beiimen. Het middelbaar onderwijs voor meisjes wordt naar ons oor deel voor de eerste jaren in den grond geboordindien de raad dat denkbeeld mogt aannemen als uitgangspunt voor zijne regeling. Het zij ons veroorloofd dit kortelijk te ontwikkelen. Al dadelijk valt in het oog, dat de beoogde regeling bij het aaunemen van de raming der commissie 140 van de 200 meisjes, die na haar twaalfde jaar blijven schoolgaan versteekt van mid delbaar onderwijs en deze kinderen tot haar 15e jaar verwijst naar het gebrekkig surrogaatdat de commissie eerst zelve heeft af gekeurd. Het middelbaar onderwijs wordt dus naar dat plan eene gave voor weinige uitverkorenen. Weinig strookt dit met het doel der wet, waar toch» de steller der wet zelf zijne toelich ting aanving met de woorden«dan omvat het middel baar onderwijs de vorming van die talrijke burgerij, welke, het //lager onderwijs te boven naar algemeene kennisbeschaving «en voorbereiding voor de onderscheidene bedrijven der nijvere «maatschappij tracht" «niet enkel in hare rigting op land bouw fabriekvlijt of handelmaar in den meest uitgebreiden «zin genomenis liet daarbij blijkbaar om kennis der tegenwoor- «dige wereld en om toepassing op economische en technische «diensten te doen." «Als aan den ingang geplaatst van die vc- «lerlei wegen waarop de arbeid van den middenstand zich be- weegtis het middelbaar onderwijs, meer dan eenigander deel «van hetgeen de grondwet openbaar onderwijs noemtbestemd «in den wijdsten omvanginvloed en licht te verspreiden." Die heldere zienswijze van den steller dezer toelichting miskent de regelingdoor 's raads commissie voorgesteldzoo sterk moge lijk. Kaar onze meening zou daardoor het middelbaar onderwijs voor meisjes althans lange jaren beschouwd worden als een ar tikel van weeldevoor niemand noodigvoor weinige rijken en begaafden weggelegdin plaats van als eene volksbehoefteals geschapen en bereikbaar voor den geheelen middenstandvoor de geheele talrijke burgerij. Deze overweging alleen reeds is naar onze meening voldoende om aan elke andere inrigting de voorkeur te gevendie het middelbaar onderwijs zooveel mogelijk brengt onder het bereik van alle meisjes en bepaaldelijk van diegenen die niet langer dan tot haar 15e jaar schoolgaantenzij andere overwegende redenen mogten tusschen beide treden. De raads-commissie heeft ééne reden van dien aard op den voorgrond geschovendie inderdaad eenige verbazing wekt. Na dat zij toch op bladzijde 7 en 8 van 't rapport niet onduidelijk als haar gevoelen had laten doorschemeren dat //de natuur aan «de vrouw in 't algemeen in ruime mate helderheid van oordeel, «snelheid van begrip en juistheid vau opvatting, men noeme dit «dan intellect of intuitu heeft geschonkendie haar ten minste «evenzeer als den man billijke aanspraak geven op vorming, «leiding en ontwikkeling dier gaven neemt de commissie op bladz. 14 als haar uitgangspunt de bewering, dat «het middel- «baar onderwijs een karakter van intensiteit heeftdat bij meis- «jes eerst goede resultaten zal opleveren indien men daarvoor «den leeftijd van 15 jaar stelt." De commissie wenscht vóór alles degelijkheid en vreest, «dat «die degelijkheid gevaar loopt, indien niet in ruime mate de «gelegenheid wordt gegeven dat het lager onderwijs den tijd «heeft in het jeugdig gemoed zich te consolideeren." Die stelling is inderdaad gewaagd. Zij rust op niets dan on gestaafde vermoedens of gevoelens. Geen enkel feit steunt haar. De ervaring, aan al dc middelbare meisjes-scholen opgedaan, wraakt haar. Nergens is de twaalfjarige leeftijd der leerlingen eene belemmering geweest. Waar trouwens de vrouw in 't al gemeen zich ligchamelijk vroeger ontwikkelt dan de man gelijk zelfs de burgerlijke wet die alom erkende waarheid sanclionneert, daar ligt het immers voor de hand dat het meisje op twaalf jarigen leeftijd niet trager van begrip of onbevattelijker kan ge acht worden dan dc knaap van gelijke jarenmaar veeleer en gemeenteraad van Leeuwarden ,1872. 121 dezen op dien leeftijd in de ontwikkeling van het bevattings vermogen overtreft. En wat verstaat nu de commissie onder de noodige «consoli- «datie van het lager onderwijs in het jeugdig gemoed" en onder «het karakter van intensiteit van het middelbaar onderwijs"dat eerst op vijftienjarigen leeftijd goede resultaten zoude ople veren Het onderwijs van het 6e tot het 18e jaar is immers één scha kel. Zóó althans behóórt het te zijn. Hoe minder storing in dien schakelhoe beter. Het ééne verbindt zich van nature aan het ander. Stilstand is in dien gang van het onderwijs achter uitgang. Al voortgaande bevestigt zich het geleerde en onder dagelijks voortschrijdende vorming door geregelde herhaling bij tusschenpoozen van nieuws ingescherptgedijt (consolideert) de vrucht van het onderwijs tot degelijke kennis. Maar daarbij komt geene afzonderlijke periode te pas, waarin aan het middel baar onderwijs een tijdperk van gedijen van kalme herhaling van het lager onderwijs voorafgaat als om dit laatste te maken tot een afgesloten geheel. Wat is intensiteit? Het middelbaar onderwijs heeft een ka rakter van meerdere degelijkheid. Het wordt gegeven door leera ren van meer wetenschappelijke vormingvan meer beproefde kennis door speciajiteiten veelaldie ieder zich met onverdeelde kracht kunnen wijden aan de zoo voortreffelijk mogelijke mede- deeling van hun vak. Dit zal in den regel het onderwijs flinker en degelijker maker. Doch waarom nu 't genot van dat beter onderwijs te onthouden van het 12e tot het 16e jaar? Omdat het meer inspanning eischt? Wordt dat onder intensiteit be doeld Dan schijnt men niet genoeg zich rekenschap te geven van de waarheiddat iemand iu den regel te gemakkelijker en helderder onderwijstnaar mate hij zelf meer is doorgedrongen in hetgeen hij heeft mede te deeleu. Halve kennis baart halve leermeesters. En toch ziet men 's raads commissie bij voorkeur de kinderen vaD hun 12e tot hun 15e jaar toevertrouwen aan onderwijzersvoor wier kennis iu het Fransch en in het Duitsch, in geschiedenis en natuurkennis men niet dan gebrekkige waar borgen heeftin plaats van aan leerarendie ieder in een dier vakken als specialiteit een moeijelijk examen met goed gevolg hebben afgelegd. Dat wij niemand onregt doenals wij in 't algemeen den wetenschappelijker gevormden leeraar der middelbare school als ontwikkeld en beschaafd mensch moeten stellen boven den hoofd onderwijzer, bevoegd tot het geven van meer uitgebreid lager onderwijs, zal wel erkend worden. Wij vertrouwen, dat in zonderheid de leden van den gemeenteraad hierin ons gevoelen zullen deelcn na de ervaringopgedaan bij het vergelijkend exa men ter gelegenheid van de laatste vacature van de betrekking van hoofdonderwijzer-directeur der school voor lager en meer uitgebreid lager ouderwijs te dezer stede. Onder de argumentenwaarmede verder 's raads-commissie haar denkbeeld aandringt, is niet miuder onjuist de bewering, dat men in den leeftijd van 15 tot 18 jaar «met de helft van «den tijd kan volstaan om dezelfde mate van kennis op te doen, «als naar evenredigheid op den tien- of twaalfjarigen leeftijd het geval is." Hoe de commissie tot die stelling kwam is ons niet duidelijk. Gronden worden er trouwens niet voor aangevoerd. De ervaring intusschen leertdat alleen dan met wezenlijke vrucht van 15 tot 18 jaar gewerkt en geleerd wordt, als de volstrekt onmisbare vroegere vorming degelijk is geweest, en datwaar omgekeerd deze gebrekkig is geweestde schade in de laatste leerjaren zelden meer wordt ingehaald. Alles hangt in het onderwijs te zamen als oorzaak en gevolg, wat men op zijn 15e jaar kan, hangt af van wat men vóór zijn 15e jaar ge leerd heeft. Hoe degelijker men voorbereid ishoe beter men voortarbeidt. Doch onjuist en onmenschkundig schijnt het, den ontwikkelingsgang van een kind zóó voor te stellen alsof op zekeren leeftijd plotseling de vatbaarheid om te leeren en te grijpen komt. Bij enkelen mag dat zóó zijn het zijn groote Ka

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1872 | | pagina 61