Bijlage no. 8. Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1878. •21 NADER RAPPORT der oommissiebelast met het onderzoek naar de wenschelijkheid en noodzakelijkheid van de oprichting eoner school van MIDDELBAAR ONDERWIJS voor meisjes, te Leeuwarden. M. H. Bij raadsbesluit van den 23 Januari 1873 no. 12/75 werden in handen uwer commissie gesteld de adviezen van de heeren Drs. W. C. H. Staring en D. J. Steijn Parvéinspecteurs van 't mid delbaar onderwijs van den inspecteur van 't lager onderwijs in de provincie Friesland, den schoolopziener in le't district ran dit gewest en van de commissiën van toezicht op 't M. en L. O. in deze gemeente. Bij de collectieons door heeren burgemeester en wethouders toegezonden, was gevoegd een schrijven van de vergadering van leeraren der rijks hoogere burgerschool in deze gemeente dd. 8 Januari 1873 met eene daarbij behoorende bijlage. Eindelijk heeft nog bij de raadscommissie een brief gecircu leerd van de commissie van toezicht op 't M. O. (als bijlage aan dit rapport toegevoegd), waarbij beknoptelijk de beweringen der leeraren ten aanzien van 't onderwijs aan de hoogere bur gerschool alhier worden bevestigd. Uwe vergadering heeft evenzeer als wij van die belangrijke verzameling kennis genomen. Ofschoon wij niet zouden willen beweren, dat de groote kwestie, de inrichting van het onder wijs der vrouwelijke jeugd alhier, door al die adviezen gevraagd en ongevraagdtot volkomen helderheid is gebrachthoewel het onderzoek dier adviezen ons soms onbevredigd gelaten en zelfs wel eens een gevoel van teleurstelling bij ons opgewekt heeftverheugen wij ons toch zeerdat ons oorspronkelijk rapport aan de beoordeeling van de onderscheidene leden van 't schooltoezicht is onderworpen. Wij beginnen dan ook met onze erkentelijkheid te betuigen voor de nuttige en behartigenswaardige wenkenwelke ons hier en daar zijn gegeven. Wij hebben overigens die adviezen aandachtig nagegaan en met zorg overwogen in de hoop dat zij ons, wat de toepassing betrefter toe zouden kunnen leiden uwe vergadering voorstel len te doen, die de meening zouden uitdrukken van de meerder heid onzer commissie. Het is ohs echter niet mogen gelukken tot volkomen eenstemmigheid te geraken. Zoo talrijk en uiteen loopend de adviezen warendie bij uwe vergadering zijn inge komen zoo menigvuldig en onderscheiden waren ook de stel lingen die in den boezem onzer commissie werden verdedigd. Met ernst zijn de bezwaren onderzocht, die men tegen onze voorstellen heeft ingebracht en die zich zoowel op practisch als op wettelijk gebied bewegen. In hoever wij die bezwaren gegrond achten hopen wij u in dit nader rapport te ontwikke len. De verschillende stelsels kunnen daarbij tevens worden be sproken. De stand der kwestievoor zoo veel onze commissie betreft, zal u daardoor van zelf duidelijk worden. Een lid nu was geheel het gevoelen der commissie van toe zicht toegedaan. Hij refereerde zich aan de bewijsgronden, door die commissie bijgebracht, waarnaar wij de vrijheid nemen thans kortheidshalve te verwijzen. Volgens hem kon en moest der halve het m. u. 1. o. vervallen en zou mea voor meisjes kunnen volstaan met eene school voor lager onderwijs (612 jaar) en eene school voor middelbaar onderwijs met vijfjarigen cursus. Die zienswijze welke geheel het gevoelen der commissie van toezicht op 't m. o. van den inspecteur Dr. Steijn Parvé en der leeraren aan de rijks hoogere burgerschool voor jongens al hier uitdrukt, yond echter in onze commissie verder geen verde digers. De overige leden konden zich met de wetsinterpretatie der commissie van toezicht en van de heeren leeraren niet vereeni- Bijvoegsel behoorende bij de Leeuwarder Courant. gen. Zij achtten de bewering, dat art. 1 lett. kp als een voor schrift van tijdelijke strekking in de wet van 1857 zou zijn op genomen ten eenenmale onjuist. Zij kunnen derhalve niet toegeven, dat genoemde wet het be wijs zou leverendat het m. u. 1. o.omschreven bij art. 1 on der lett. kpzich thans in het li. o. zou hebben opgelost. «Het plan der raadscommissie (in hetwelk het m. u. 1. o. is opgenomen) is verkeerd" zoo spreekt de commissie van toe zicht, //dewijl het rust op eene onderscheiding, die de wet niet kent en de grondgedachte van dat plan in stellige tegenspraak is met de geschiedenis der wet op 't lager onderwijs en vooral van art. 1 dier wet." Even vroeger had de commissie gezegd «dat het zelfs tegen de bedoeling der wet van 1857 strijdt die uitbreiding (n. 1. tot de vakken onder art. 1 lett. kp) aan de lagere school te gevenwaar aan middelbare scholen die vakken worden onderwezen." Dat alles wordt uit de wet van 1857 toen er nog geen wet telijk geregelde middelbare scholen bestondenafgeleid. En het blijkt, dat het der commissie met die bewering volle ernst is. De commissie van toezicht schrijft de bepaling van art. 1 lett. kp aan het verlangen van den voorstellerden heer Bosscha toe dat het onderwijs in de levende talen bij de wet van 1806 tot het lager onderwijs gebrachtniet geheel zonder rege ling zou blijven gedurende den tijddie tusschen de vaststelling der wet op 't lager onderwijs in 1857 en die der wet op 't m. o.welke men nog had te verwachten moest verloopen. De heer Bosscha zelf gaf echter te kennendat hij //door dit amen dement wenschte te verhinderendat door deze wet het lager onderwijs worde ingekrompen binnen engere grenzen dan het op dit oogenblik heeft." Met die toelichting werd het amendement aangenomen. De tegenspraakdie aan de woorden van den heer Bosscha ten deel vielde waarschuwingendaartegen gerichtbewijzen al leen dat de kamer in het volle bewustzijn van de strekking van het besluitdat zij zou nemen, het denkbeeld van den voor steller omhelsde. In het schrijven der leeraren wordt eene poging gewaagd, om de beschouwing der commissie van toezichtdie dit punt blijk baar niet op voldoende wijze had onderzocht, eenigezins aanneme lijk te maken. Daartoe wordt aangevoerd, dat een paar leden (de heeren Zijlker en Storm van 's Gravesande) voor het amen dement stemden, ofschoon op andere gronden dan de voorsteller, wiens motieven zij niet deelden en waarvan zij dan ook reken schap gaven. Zoo iets gebeurt meer in parlementaire vergaderingen. Maar nu gaat het niet aan, uit het zwijgen van andere leden die zich met het amendement vereenigden af te leidendat ook dezen dat amendement misschien hebben aangenomen alleen om in eene tijdelijke behoefte te voorzien, en alzoo op een grond die door den voorsteller zelf op de meest ondubbelzinnige en nadrukke lijke wijze was verworpen. Eene dergelijke geheel nieuwe wijze van wetsinterpretatie komt uwe commissie voorshands niet aanbevelenswaardig voor. Daar om kunnen wij aan het voorstel Bosschadoor de tweede kamer aangenomengeen anderen zin hechten dan dienwelken de voorsteller en met hem de meerderheid der tweede kamer daar aan verbond. Ware de bedoeling niet geweest, het bij art. 1 lett. kp ge noemde voor goed in het lager onderwijs op te nemendan zou men de beginselen der levende talen enz. gelijktijdig met het verder voortgezet onderwijs in die vakken bij art. 72 ge noemd en ddar, bij wijze van tijdelijken maatregeldat elemen tair onderwijs in afwachting van de wet op het m. o. opgeno men hebben. Het is dus volkomen onjuist, ae bepalingen van art. 1 en art. 72 der wet van 1857 op ééne lijn te plaatsen en beide te beschouwen als overgangsbepalingen. Men moge den inhoud van art. 1 betreuren en veroordeelen, 6

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1873 | | pagina 11