Bijlage no. 1. 152 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 24 December 1873. Eindelijk komt de instructie voor de opzigters aan de orde. Nadat in art. 1 de woorden in hunne betrekking op voorstel van den voorzitter waren geroijeerd worden de artt. 19 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 10 wordt in dien zin gewijzigd dat de opzigters voor eene afwezigheid van korter dan drie dagen verlof van den di recteur behoeven. Aan het slot van art. 11 wordt de bepaling: tenzij met toe stemming van burgemeester en wethouders, veranderd intenzij met toestemming van den raad. De overige artt. worden alle zoDder discussie aangenomen waarna de instructie in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. Op voorstel van den Voorzitter worden burgemeester en wethouders ten slotte gemagtigd sollicitanten ©p te roepen voor de betrekking van hoofdopzigter. De vergadering wordt hierop door den voorzitter gesloten. Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1873. MISSIVE van den Inspecteur van 't lager onderwijs in Friesland, in zake de oprig- ting van eene school van middelbaar on derwijs voor meisjes te Leeuwarden. FRANEKER, den 31 December 1372. No. 618. Onderwerp. Meisjesscholen. Ter voldoening aan den inhoud uwer missive van den 28 Oc tober 11. no. 75/973 heb ik de eer te berigtendat ik mij over 't geheel wel kan vereenigen met de beschouwingen, voorkomende in het op 25 Januarij 11. door eene raadscommissie uitgebragte rapport omtrent de wenschelijkheid en noodzakelijkheid van de oprigting eener meisjesschool voor middelbaar onderwijs te Leeu warden. Ik heb althans geene bedenkingen tegen de gronden waarop, zoo in dit stuk als in het daartoe betrekkelijk advies der commissie van plaatselijk toezigt op het middelbaar onder wijs aldaar, de behoefte aan eene meer algemeene ontwikkeling en eene betere wetenschappelijke vorming der vrouwelijke jeugd is betoogd gewordenterwijl ik ookeven als de heer in specteur dr. Staring en de plaatselijke schoolcommissiede over tuiging deeldat in die behoefte het best kan worden voorzien door de oprigting eener afzonderlijke middelbare school voor meisjes. Wat voorts de quaestie betreft, of bij het vestigen van zoo danige leerinrigting te Leeuwarden de aldaar bestaande (of eene andere) meisjesschool voor meer uitgebreid lager onderwijs, over eenkomstig het voorstel der raadscommissie te behouden en als voorbereidingsschool met een driejarigen cursus in te rigten zijdan welof zij behoort opgeheven te wordenten einde het onderwijs der op te rigten middelbare school met vijfjarigen cursus onmiddelijk aan het gewoon lager onderwijs te kunnen doen sluitenzooals door de genoemde commissiën en den heer Staring is geadviseerddaaromtrent vermeen ik het volgende te moeten opmerken Dat het zoogenaamd verder voortgezet onderwijs in de levende talen alsmede in de wis- en natuurkunde, 'twelk vroeger, krachtens de wet van 13 Augustus 1857 met het onderwijs in de beginselen dier vakkendus met meer uitgebreid lager onderwijs kon verbonden worden daarvan laterbij het in werking treden der wet van 12 Mei 1863 weder gescheiden en onder het middelbaar onderwijs is gebragt geworden, valt, met het oog op art. 72 der eerst en art. 95 der laatstgenoemde wet zeker niet te betwijfelen. Uit geene dezer wetten blijkt echter dat daarmede ook het meer uitgebreid lager onderwijs in den kring van het middelbare moest worden opgenomen. Ware dit de bedoeling van den wet gever geweest, dan zou hij óf in de wet van 1857 aan art 72 óf (voor zoover bij latere wettelijke bepalingen de vroeger vast gestelde te veranderen of op te heffen zijn) in de wet van 1863 aan art. 95 eene uitbreiding hebben moeten geven. Daar dit niet geschied is, zal ook de in 1857 (hoe dan ook) tot stand gekomen regeling van het meer uitgebreid lager ouderwijs mijns oordeels niet te beschouwen zijn als een tijdelijken maat regel die daadwerkelijk door de wet van 1863 werd opgeheven, zooals de commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs in haar advies (bladz. 13 en 14) beweert. Hiermede wil ik nogtans in geenen deele bewerendat het geven van meer uitgebreid lager onderwijs in de laagste klassen der middelbare scholen strijdig met de wet te achten is. Bij deze toch zijn onder de leervakken van het middelbaar onder- Aan heeren Burgemeester en Weihouders van Leeuwarden. Bijvoegsel behoorende bij öe Leeuwarder CouranL wijs gebragt de NederlandscheFranscheEngelsche en Hoog- duitsche talen, de wis- en natuurkunde, zonder eenig voorschrift tot uitsluiting van het onderwijs in de beginselen dier vakken. Bovendienhad de wetgever bij de vaststelling van dezelfde leervakken zoowel voor het lager als voor het middelbaar on derwijs gewilddat de beginselen dier vakken uitsluitend in de lagere scholen onderwezen werden, dan zou er althans in art. 13 der wet van 1863 met betrekking tot het onderwijs der burger scholen geen spraak kunnen zijn van beginselen of zelfs van eerste beginselen. Bij de wet is dus geenszins de vrijheid beperkt, om in den schoolkiing van het middelbaar onderwijs al of niet meer uitge breid lager onderwijs op te nemen, door de middelbare school in het eerste geval te doen volgen op de school voor 't gewoon en in het andere geval op die voor het meer uitgebreid lager on derwijs. Hier omtrent kan nog te minder twijfel bestaan, daar in &rt. 21 der wet van 1863 aan de oprigters van scholen voor middelbaar onderwijs de bevoegdheid wordt toegekend, om het in artt. 13 1617 en 20 voor de verpligte rijks- en gemeente scholen opgegeven plan van inrigting (betrefTende de bepaling der leervakken) naar omstandigheden te wijzigen, in te krimpen of uit te breiden; terwijl de inrigting zoo wel van gemeentelijke als andere middelbare scholen voor meisjes aan de stichters wordt overgelaten, behouden? de voorwaarden, aan de toekenning van rijks-subsidiën te verbinden, 't Is waar, dat ten gevolge dezer vrijheid zelfs scholen kunnen worden opgerigt, m welke het middelbaar met het lager of ook met het hooger onderwijs zoo danig verbonden is, dat het wettelijk karakter der school moeije- lijk te bepalen zou zijn. Doch ook die gevallen schijnt de wet gever voorzien te hebben, door in het laatste lid van art. 11 der meer genoemde wet voor te schrijvendat bij geschilof eene school geheel of gedeeltelijk tot de inrigtingen van het lager, het middelbaar of het hooger onderwijs behoort, daarover door den koning wordt beslist. Wanneer nu uit het aangevoerde volgt, dat de gemeenteraad van Leeuwarden wettelijk bevoegd isom bij het oprigten eener middelbare school voor meisjes óf in de laagste klassen van deze óf in eene afzonderlijke school het noodige voorbereidend of meer uitgebreid lager onderwijs te doen gevendan zou ver der de vraag kunnen zijnwelke dezer tweebij de wet open gestelde wegen, in 't belang van het onderwijs zelf, de voorkeur verdient. Wordt de eerste ingeslagendan bestaat er ontegenzeggelijk een meer voldoende waarborg voor de wetenschappelijke be kwaamheid van het onderwijzend personeel dan bij de keuze van den tweeden weg. Men zal dit mogen aannemenniet al leen omdat de leeraars en leeraressen van middelbare scholen ter bekoming van het radicaal als zoodanigmoeijelijker examens hebben moeten afleggen dan de onderwijzers en onderwijzeressen van lagere scholen maar ookomdat de eersten, als belast met speciale leervakken, daarvan meer bepaald hunne studie kunnen maken terwijl de laatsten in den regel verschillendedikwerf zeer uiteenloopende vakken te onderwijzen hebben en daardoor betrekkelijk weinig tijd en kracht aan verdere zelf-oefening in elk vak kunnen besteden. Of echter hieruit te besluiten is, dat de personen, die uitslui tend in speciale vakken onderwijs gevendaarvan ook in de kennis van deze als specialiteiten kunnen geldenof wel, dat met wetenschappelijke bekwaamheid steeds paedagogische geschikt heid genaaid gaat, valt zeker te betwijfelen. De ervaring leert althansevenzeer als het uit den aard der zaak te verkla ren isdat zij die een betrekkelijk hoog standpunt op het ge bied van wetenschap hebben bereikt, dikwerf den lust, het ge duld en den tact missen, om de beginselen hunner kennis op eene bevattelijke en den leerlust wekkende wijze mede te deelen. Voorts kan ik niet inzien, waarom de onderwijzers en de onder wijzeressen diena de vereischte examens voor het geven van meer uitgebreid lager onderwijs met goed gevolg te hebben afge- r

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1873 | | pagina 1