ft Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1873. ten&rcn door het gemeentebestuur zal zijn voorzien. Deze vraag werd door de commissie met eenstemmigheid ontkennend beant woord. Reeds meermalen toch is de gemeenteraad in moeije- lijkheid gebracht door dat vroeger verdienstelijke ambtenaren door hoogen leeftijd minder geschikt hunne functiën op voldoende wijze te verrichten toch hun ontslag uit de betrekking niet kon den vragen om de geldige reden dat zij geen pensioen erlan gende, de bezoldiging aan hunne betrekking verbonden, voor hun levensonderhoud niet konden missen. Js het aan den eenen kant met het gemeentebelang in strijd zoodanige personen, niettegen staande die bezwarende hun toevertrouwde ambten te laten behouden aan den anderen kant is het niet gewenscht een amb tenaar, die zich jegens de gemeente door ijveren plichtsbetrach ting verdienstelijk heeft gemaakt, zoodra hij door zijne jaren minder wordteenvoudig te ontslaan en op die wijze van zijne middelen van bestaan te berooven. Het mag immers niet worden voorbij gezien, dat de bezoldigingen, door de gemeente aan hare ambtenaren toegekend, in den regelhoewel voldoendeevenwel niet van dien omvang zijn, dat met billijkheid kan geëischt wor den dat de ambtenaren door besparingen of door het aankoopen van lijfrenten als anderzins voorzorgen nemen voor den ouden dag. Daar men nu van een gemeenteraad wel zuinigheid met de gemeentelijke fondsenniet evenwel eene verstooting der als het ware door de dienst verbruikte ambtenaren mag vragen zoo is daarvan het noodzakelijk gevolg, dat hier en daar, omdat de dienst toch moet marcheeren aan een ambtenaardie men moet missen om zijn hoogen leeftijd een pensioen wordt toegekend uit fondsen die daarvoor niet zijn bestemd. De ervaring leert, dat op die wijze de jaarlijksche gemeente begrooting der uitgaven niet onbelangrijk door dergelijke uitkee- ringen kan worden bezwaard. Eene algemeene verordening op de pensioneering van alle gemeente-ambtenaren te maken stuit misschien op het bezwaardat eene gemeente te weinig ambte naren heeftdie daarin contribueerenzoodat na weinige jaren wanneer er trekkers zullen komen de opbrengsten van dat fonds allicht zullen blijken onvoldoende te zijn terwijl dan de gemeente eene verplichting om de gewezen contribuanten te pensioneeren op zich zoude hebben geladen. Het is bovendien te vreezen dat, daar alle ambtenaren, contribueeren naar evenredigheid van hunne bezoldiging, maar ook pensioen zullen genieten naar die verhouding, bij eventueel ontslag van een der hoogere ambtena ren de geheelc opbrengst van liet fonds zelfs niet voldoende zal zijnom het pensioen voor dezen te hoeden daar de lage on- beteekeneude contributicn voor het fonds talrijk zijnmaar er door de weinige bij het gemeentebestuur behoorende hooger be zoldigde ambtenaren slechts weinige belangrijke contribution aan het fonds zullen toevloeijen. De commissie is op dien grond nog niet overtuigd dat de pensioneering van alle ambtenaren in den eersten tijd voldoende zal zijn geregeld. Een der leden van de commissie, en wel de algemeene rapporteur, was vau oordeeldat misschien door eene subsidie aan zoodauig pensioenfonds uit de gemeentekas of door de combinatie van meerdere gemeenten te dien eindeof door stappen te doen om eene aansluiting aan het pensioenfonds der rijksambtenaren mogelijk te makenzoodanige gewenschte regeling der pensioneering uitvoerbaar is. Met het oog daaropacht de commissie het bedenkelijk zoo veel nieuwe vaste gemeente-ambtenaren te scheppenals bij de onderhavige ontwerp-verordening worden voorgestelddoor dat de nachtwakers vaste gemeente-ambtenaren worden hoewel de meerderheid der commissie deze verandering op de in het voorstel aangevoerde motieven zeer toejuicht. In de gemeente Groningen heeft men in deze moeilijkheid trachten te voorziendoor de oprichting van een pensioenfonds uitsluitend voor de agenten der politie en het schijnt dat zoodanige maatregel aan het door ons geopperde bezwaar tege moet komt. Het is evenwel de vraag, of het getal aangestelde agentendat in Groningen uit den aard der zaak grooter is, dan te Leeuwardenook te veel invloed zal hebben. In Groningen evenwel, waar dit pensioenfonds is opgericht den 8 Maart 1814. wijst de balans over het jaar 1871 een batig saldo aan, terwijl in dat jaar voor een bedrag van ƒ1380 aan fond sen voor het kapitaal is aangekocht, en de revenuën uit het overgelegd kapitaal van het fonds reeds tot op 811.82 waren gestegi n. Hierbij mag evenwel niet uit het oog worden verlo ren dat er in dat jaar nog slechts vier gepensioneerden waren, heigeen op een getal van negentig agenten zeer weinig is't kan zijn, dat de berekening in Groningen juist is gemaakt, zoodat het fondsóók wanneer het zich in eeu langer bestaan mag ver heugen dan nu en het getal gepensioneerden vermeerdertde uit gaven door de inkomsten zal kunnen dekkenmaar de twijfel rijst bij de commissie van rapporteursof men op eenigen duur zaam goeden toestand van zoodanig fonds zal mogen rekenen wanneer het getal van negentig contribuanten tot op veertig wordt beperkt. Kaar het oordeel der commissie van rapporteurs dus wordt de niet te miskennen verbeteringwelke de voorgestelde verorde ning in de organisatie der polilie zal brengen, opgewogen door het bezwaar, dat door die verordening het getal gemeente-amb tenaren zoo aanzienlijk zal worden vermeerderdzonder dat tevens de middelen aan de hand worden gedaanom die ambte naren op hoogeren leeftijd eenig pensioen te verzekeren. Daarom acht uwe commissie van rapporteurs het wenschelijk de aanneming van dit voorstel te doen volgen op een door het dagelijksch bestuur in te dienen voorstel tot regeling der pensio- neering, 't zij van alle gemeente-ambtenaren 't zij van de dienaren van politie, omtrent welke zaak de commissie de eer heeft de haar uit Groningen verstrekte verordeningen over te leggen. Ka deze beschouwingen over de voorbereiding en de opportu niteit zijn de volgende opmerkingen omtrent de verordening zelve uit de sectiën van den raad afkomstigdoor de commissie van rapporteurs ondersteund. Eenstemmig was de commissie tegen het denkbeeld van een onder-inspecteur. De verschillende klas sen van agenten noodzakelijk achtendewas de commissie van oordceldat aan het hoofd dier agenten moet staan een com missaris die tot zijne hulp een inspecteur moet hebbendie ook in zijne plaats kan optreden maar dat een tusschenpersoon, die nog weder tusschen de met het toezicht belaste hoofden en het personeel wordt geplaatst, bepaald is af te raden. Door zijne functiënhet waarnemen der nachtdienst voor den inspecteur het houden van toezicht over de agenten enz. zoude hij meer tot het bestuur der politie behooren terwijl zijne kleeding en zijne bezoldiging hem meer het aanzien geeft van het personeel deel uit te maken. Die halfslachtigheid zoude zijne positie allicht moeilijk zoo niet onhoudbaar maken. Tengevolge der verplich ting om uniform te dragen is het niet te verwachten dat zich jongelieden van meer ontwikkelde opvoeding voor die betrek king zullen aanmeldenzoodat de onder-inspecteur ongeschikt zal zijn om voor den inspecteur op te treden waar het geldt eene kiesche en tcedere zending. Indien één inspecteur om den commissaris ter zijde te staan niet voldoende mag worden ge acht zoude de meerderheid van de commissie nog de voorkeur geven aan het benoemen van twee inspecteurs met eene bezoldi ging van J 900 ieder. In de tweede plaats rijst bij de commissie de twijfel omtrent de mogelijkheid om met het voorgestelde getal agenten de nacht dienst behoorlijk te regelen. De mondelinge mededeeling door den burgemeester welwillend in de sectiën verstrekt zijn der com missie niet helder genoeg meer voor den geest om hieromtrent een gemotieveerd oordeel uit te spreken. Zij is evenwel van meeningdat er veel voor te zeggen is bij nacht door twee dienaren gezamenlijk den omgang vooral in de buitenwijken te doen plaats hebben. Wat de in artikel twee genoemde bezoldigingen betreft, de commissie acht het wenschelijkdie der politie le, 2e en 3e klasse met 50 ieder te verhoogen. Wil men toch van de poli tie dien dienstijver, die onomkoopbaarheid en die zelfstandigheid Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1873. 7 verwachten die de onmisbare vereischten zijn voor behoorlijke plichtsbetrachting, dan moet de gemeente zorgen, dat de diena ren, zoo al niet weelderig, toch onbezorgd kunnen leven en dat niet dagelijksehe behoefte en gebrek heil in de vervulling van hunnen dienst belemmert en verflaauwt. In de derde sectie werd een voorstel bij meerderheid aange nomen om de bij de verordening bedoelde dienaren 2e klasse nog te splitsen in 12 dienaren 3e klasse en 12 dienaren 4e klasse en daarvoor die der 3e klasse het tractement met 50 te ver hoogen terwijl dat der 4e klasse op 400 zoude blijven bepaald en de bij artikel 3 genoemde plaatsvervangende politiedienaren in hunnen dienst en bezoldiging met de dienaren der 4e klasse zouden worden gelijk gesteld. Het denkbeeld, waardoor de meerderheid der 8e sectie daarbij werd geleidwas dat er dan voor de laagst bezoldigden eenige meerdere kans op bevordering werd opengesteld. Rapporteurs evenwel konden zich met dit denkbeeld niet ver- eenigen omdat eene vermeerdering van klassen niet wensche lijk werd geacht. Eene andere opmerking in de 3e sectie gemaakt en waarmede de rapporteurs zich eenstemmig vereenigdenwasdat er geen kans bestond voor de dienaren der le klasse op bevordering en dat zoodanige toestand ligt een ongunstigen invloed zou kunnen uitoefenen op hunnen dienstijver. Aan dit bezwaar meende men eenigzins tegemoet te kunnen komen door in beginsel het geven van eene toelage als belooning voor langdurigen dienstijver aan te nemen. Uit de tweede sectie is de meening afkomstigdat terwijl de som die de gemeente moet betalen voor de kleeding van het personeel der politie bij de verordening behoort te worden vast gesteld, de inrichting dier kleeding aan den burgemeester als hoofd der politie behoort te worden overgelaten evenzeer als de keus van net onderscheidingsteeken van den rang. De commissie ver een igt zich hiermede. Eindelijk heeft de commissie naar aanleiding van het in de sectiën gesprokene nog de volgende opmerkingen omtrent de enkele bepalingen dezer verordening. Art. 6. De commissie van rapporteurs is van meeuiDgdat bij de apening ook behoort een paar handboeijen, doch dat de agenten gedurende den dagdienst geen stok behooren te dragen. Art. 9. Hoewel bij den eed der politiebeambten, voorgeschre ven bij art. 16 van het koninklijk besluit dd. 17 December 1851, Staatsblad no. 166, blijkens het antwoord der regering (Boissevain op art. 191) alléén de rijkspolitie is bedoeld, zoo komt het der commissie wenschelijk voor in deze verordening een gelijken eed voor tc schrijven daar in de overwegingen van gemehl konink lijk besluit bepaald wordt gewezen op de wenschelijkheid van overeenstemming der rijkspolitie met de beginselen der gemeente politie volgens de wet van 29 Junij 1851. Art. 11. Bij dit artikel werd de opmerking gemaakt, dat de wachthuisjes niet behoeven verwarmd te worden. Art. 14. Hier werd van wege de tweede sectie voorgesteld de uitgaven der politie jaarlijks specifiek op de begrooting uit te trekken en wel -. a. voor aankoop en vernieuwing van kleeding; b. voor aankoop en onderhoud van wapening; c. onderhoud en ameublement van de lokalen bedoeld bij ar tikel 10 dezer verordening; d. kosten van verwarming en verlichting dier lokalen e. aankoop en onderhoud der in artikels 12 en 13 genoemde gereedschappen door den burgemeester toe te kennen extra toelagen voor langdurige getrouwe plichtsbetrachting. Op grond van al het aangevoerde heeft de commissie van rap porteurs uit de sectiën aan den raad de eer voor te stellen te besluiten a. Burgemeester en wethouders uit te noodigen aan den raad ter overweging aan te bieden eene regeling van peosioneering 't zij van alle gemeente-ambtenaren't zij van de dienaren van politie. b. De behandeling der voorgestelde verordeuingregelende de politie aan te houden tot dat over die regeling der peusionee- ring zal zijn beslist. c. Wanneer tot de behandeling der verordening zelve wordt overgegaan alsdan daarin op te nemen de uavolgende wijzigingen: Art. 1. Tot handhaving van de openbare orde in deze ge meente zoowel bij dag als bij nacht zullen worden aangesteld 2 inspecteurs van politie, 3 politiedienaren der le klasse, 9 id. 2e ld. 24 id. 3e id. 8 id. 4e id. Art. 2. Het jaarlijksch tractement van deze beambten is voor de inspecteurs van politie ieder ƒ900. de politiedienaren der le klasse n - 550. n id. 2e id. N - 50 n id. 3e id. - 450. Art. 4. De inspecteurs van politie dragen een onderscheidings teeken door den burgemeester te bepalen. De politiedienaren dragen een distinctief, waaruit blijkt tot welke klasse ze behooren. Art. 5. De politiedienaren van de eerstetweede en derde klasse worden ten koste der gemeente voorzien van de noodige kleedingstukken, waarvoor, ten behoeve van ieder hunner, ech ter niet meer dan 57 jaarlijks wordt uitgetrokken op de be grooting. Art. 6. De wapening der politiedienaren zal zijn als volgt 10. Een hartsvanger met koperen gevest en een verlakt le deren gordel met een slot van Berlijnsch zilver. 20. Een seinhorentje. 30. Een paar handboeijen. Art. 7. De wapening van de politiedienaren van de vierde klasse zal zijn -. 10. Een sabel met gordelvoorzien van een plaat waarop hun dienstnummer is uitgeslagen. 2°. Een stok ran zwaar riet. 30. Een seinhorentje. 40. Een paar handboeijen. Art. 8. De door den burgemeester van wege de gemeente aan de politiedienaren ingevolge art. 6 en 7 verstrekte voorwer pen worden, wanneer hunne bediening als zoodanig, op welke wijze ook, eindigt, bij den commissaris van politie ingeleverd. Art. 9. Voor de aanvaardiug hunner bediening leggen de inspecteurs en de dienaren van politie in banden van den kan- tonregter, een eed of belofte af, van den volgenden inhoud: «Ik zweer (beloof) getrouwheid aan den koning, dat ik de //wetten van den staat en de verordeningen der gemeente zal //nakomen en onderhouden en dat ik mij in de dienst nauwgezet //zal toeleggen op de vervulling mijner plichten, zooals een braaf //politieambtenaar betaamt, zoo waarlijk helpe mij God almag- „tig! (dat beloof ik)." Art 12. De in het vorig art. sub 12 en 3 bedoelde lokalen worden ten koste der gemeente behoorlijk verwarmdverlicht en gereinigd. Art. 14. De uitgaven bij deze verordening ten behoeve der politie vastgesteld worden jaarlijks specifiek op de begrooting der gemeente gebragt, als volgt: a. voor aaukoop en vernieuwing van kleeding b. voor aankoop en onderhoud van wapening; c. onderhoud en ameublement van de localenbedoeld bij artikel 11 dezer verordening d. kosten van verwarming en verlichting dier localen e. aankoop en onderhoud der in artt. 13 en 14 genoemde voorwerpen en gereedschappen door den burgemeester toe te kennen extra toelage voor langdurige getrouwe plichtsbetrachting.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1873 | | pagina 4