I Bijlage no. 18. Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden. 90 VERSLAG der commissie van rapporteurs, benoemd door de sectiën van den raad der ge meente Leeuwardenbij het onderzoek van do ontwerp begrooting van de inkomsten en uitga ven dier gemeente voor het dienstjaar 1874. In de 2e en 3e sectiën heeft het onderzoek der concept-be- grooting voor 1874 aanleiding gegeven tot algemeene beschou wingen welke in het kort hierop neerkomen dat de zeer be langrijke verhooging van het cijfer der gewone uitgaven in de laatste jaren ernstige bekommering wektvooral omdat daar tegenover geen evenredige toeneming van gewone inkomsten staat; dat het noodzakelijk gevolg hiervan is, dat het cijfer van de plaatselijke directe belasting op het inkomen gestadig stijgt iets waarmede men te minder vrede konde hebben naarmate men meer algemeen overtuigd werddat de percentage van die belasting te hoog is naar het werkelijke belastbare inkomen in deze gemeente m. a. w. dat door verschillende omstandigheden de billijkheid van den omslag dier belasting hoog gebrekkig is dat daarenboven de achteruitgang in het bedrag der batige sal do's en het geweldig stijgen van het cijfer der gemeentelijke schuld zonder dat dit met eene eenigzins evenredige aflossing gepaard gaat, zoovele blijken zijn van linancieelen achteruitgang der gemeente die het ergste zou moeten doen vreezen dat toch de gemeentelijke schuld, die in 1853ƒ147,000.bedroeg, thans niet minder dan 919,000.beloopt, dat hiervoor ƒ43,825 io het jaar aan rente moet worden betaalddat hier tegenover eene aflossing wordt aangebragt van slechts 18,000.terwijl eene nieuwe leening van ƒ115,000.wordt voorgesteld en een post van uitgaaf voorgedragen waarvan de vaststelling reeds nu de begrooting voor 1875 met eene leening van ƒ100,000 zou belasten. Met het oog op dit een en ander werd voornamelijk in de 2e sectie aangedrongen op liet aanwenden van pogingen tot ver meerdering der gewone inkomstenb. v. door het wijzigen van de heffing der belasting op het inkomen met het dubbele doel van meerdere opbrengst en billijke verdeeling van den last. Rapporteurs zijn van oordeeldat de bezorgdheid die in de sectiën werd uitgesproken niet zonder grond is. Inzonderheid geldt dit van de enorme vermeerdering van den schuldenlast waar tegenover werkelijk geene evenredige aflossing staat en waardoor de gemeente een steeds klimineude rentebetaling moet doen die een zeer belangrijk deel van de gewone inkomsten verslindt. De klagt over het afnemen der batige saldo's kunnen ze niet deelen om de opmerking, dat de saldo's der laatste ja ren zoo als ze in de begrootingen van volgende diensten wer den aangebragt, in 1867 10,061.341/2*u ^68 8171.75, in 1869 8132 46, in 1870 J 9862.26 1/2» ia 1371 J 39,329.09 l/2 en in 1872 J 14,514.36 bedroegen, en dat alzoo wel van een be langrijk verschil met het laatst voorgaande saldo maar niet van gestadigen achteruitgang kan worden gesproken. De toeneming van het cijfer der gewone uitgaven zonder dat eene evenredige vermeerdering van inkomsten daar tegenover staatkan zeker niet geheel worden ontkendmaar rapporteurs vestigen de aandacht vooreerst hieropdat vooral de gewone uitgaven voor een goed deel op raadsbesluiten steunendie hare inkrimping uitsluitenmaar ten anderen op de eigenschapdie de concept begrooting voor 1874 even als vele barer voorgang sters aankleeft, nl. "dat ze met groote voorzigtigheid is gesteld m. a. w. dat hare cijfers weinig gevaar loopen van door de uit komsten te worden gelogenstraft. En ofschoon het zelfs voor de leden van den raad moeijelijkja bijna onmogelijk is a pri ori de posten aan te wijzen waarin die voorzigtigheid het meest uitkomtleert toch bijna iedere gemeente-rekeningdat de ge wone inkomsten boven-de gewone uitgaven beneden de primi- Bijvoegsel, behoorende bij de Leeuwarder Courant. tieve ramingen blevenen dikwijls tot een niet onaanzienlijk bedrag. Het batig slot van 1872 ad ƒ14,514.36 is het gevolg uitsluitend van gewone ontvangsten boven- en gewone uitgaven beneden de raming. Rapporteurs willen gaarne deze wijze van begrooting onder de verstandige voorzorgen ten bate der gemeentelijke admini stratie rangschikken, maar meenen toch, dat die voorzigtigheid ook eene schaduwzijde vertoont zoodra hare resultaten buiten strenge noodzakelijkheid leiden tot het opvoeren van de eenige hiervoor vatbare belangrijke bron van inkomstende directe be lasting op liet inkomen. Dat toch de toepassing van deze belasting evenmin als die van andere vrij is van onbillijke werking, dat meer bepaald hare percentage te hoog is naar het werkelijke belastbare inkomen dat in deze gemeente wordt genoten, kan zeker worden toege geven. De wensch intusschen in de 2e sectie geuit, naar verbetering in de wijze van heffing dier belastingkan op de begrooting voor 1874 geen invloed uitoefenen, vooreerst omdat die heffing op eene bestaande verordening steunt en voorts omdat het bij die verordening bepaalde maximum door deze begrooting wordt bereikt en alzoo de vermeerdering van opbrengst niet zou wor den verkregen door verandering in de wijze van heffing zoolang hiermede geene verhooging van het maximum gepaard gaat. Rapporteurs breDgen de bovenstaande opmerkingen ter ken- nisse van burgemeester en wethouders en voegen daaraan toe de opmerking in de le sectie, naar aanleiding van eene begroo- tingspost gemaakt, dat nl. meermalen aanzienlijke sommen ge durende verscheidene maanden renteloos in de gemeente-kas lig gen die door uitgifte in prolongatiewaarvan de rente thans 6 belooptproductief zouden kunnen worden gemaaktter wijl de daaraan verbondene risico tot een minimum kan worden terug gebragt, omdat de gemeente zelve de keuze van haar on derpand beeft. Ook dit punt wordt der aandacht van burgemees ter en wethouders aanbevolen. Rapporteurs gaan hierna over tot de afzonderlijke posten te beginnen met de UITGAVEN. Volgn. 53. In de tweede sectie werd de wensch uitgesproken, dat de raad zijne in 1871 gedane poging tot verbetering vau de jaarwedden der wethouders hervatte en andermaal bij gedeputeerde staten op hare verhooging aandringe. Rapporteurs brengen in herinneringdat de raad naar aan leiding van een daarover uitgebragt rapport op 22 Junij 1871 o. a. beslootaan gedeputeerde staten te kennen te gevendat hij verzocht in de gelegenheid te worden gesteld zijn gevoelen mede te deelen over de jaarwedden van de wethouders, welk verzoek evenwel geen verder gevolg heeft gehad. Zonder nadere uitweiding verwijzen zij voorts naar de beschouwingen omtrent dit punt voorkomende in het straks genoemde rapport (verslag 1871 bijl. no. 17) en stellen voor, dat de raad besluite zich tot gedeputeerde staten van Friesland te wenden met het verzoek de jaarwedden van de wethouders in deze gemeente te verhoogen. Volgn. 76. In de 2e sectie werd de vraag gedaan of de kosten van zegel voor de registers van den burgerlijken stand niet aan partijen (met uitzondering van onvermogenden) in rekening kunnen wor den gebragtde omstandigheid dat dit elders geschiedtgaf tot deze vraag aanleiding. Rapporteurs stellen haar aan burgemeester en wethouders voor, overtuigddat eene bevestigende beantwoording voor deze post een beteekenend voordeel zou kunnen opleveren. De inhoud van het Provinciaal Blad van Friesland, van 30 Januarij 1844, no. 13 is bij het bespreken van deze zaak der aandacht van rapporteurs niet ontgaan zij meenen evenwel dat daartegen be denkingen kunnen worden gemaakt. 15

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1873 | | pagina 50