tijlage no. 19. J AANDUIDING DEU 1856. 1857. INKOMSTEN. BtlaaUrrjen Op voorwerpen van verbruik Ope. op de grondbelasting Id. op de personele belasting 4/fl der opbrengt van de rijks person, belasting Op bet inkomen BUITENGEWONE ONTVANGSTEN. Subsidiën of bijdragen voor de kosten van openbare werken Andere buitengewone inkomsten Opbrengst van verkochte eigendommen, ld. van inschrijvingen op 't grootboek ld. v,an geldleeningen UITGAVEN. Voor buitengewone werken Kenten van geldleeningen Aflossing van schuld Afkoop onderhoud Dillezijl Aankoop van vastigheden Kosten van procedures 96,052.21» 8,380.22 - 15,945.63» ƒ120,328.07 280.- V V - 150,000.- 150,280.— 42,097.54» - 7,868.86» - 72,000.— tt tt - 15,819.40» ƒ136,785.81' 99,166.49» - 8,350.23 - 15,928.— - 52.89L61' 176,336.34 4,200.— 25,0 31,071.62 - 11,133.93' - 6,000.— - '2,07 fi'27' 1853. 101,855.15 - 8,346.63 - 16,843.— - s'i.sse'sis ƒ177,401.09' 2,400.— - 10,000.— 12,400.— 25,901.81' - 11,350 - 12,000.— tt tt 707.65 50,281.83 49,959.46» 1859. 1860. ƒ104,738.22 - 8.332.97 - 15,845.325 - 52,2 5 8^2 6' ƒ181,174.78 11,000.— tt tt 672.28 tt n - 83/ 00.— 99,612.20 99,018.24» - 12,910.78 - 13,000.— ƒ124,929.025 103,895 10» - 8,364.44 - 15,898.545 - 51.695/33 ƒ179,853.92 9,000 9,000. 8,239.85» - 14,730.— - 6,000.— 28,969.85» 1861. ƒ110,026.13» - 8.360.50 - 15,950.36' - 58,53sl77» ƒ192,870.77' f 30,000- n tt - 11,000.- 41,000.— 51,637.71 - 15,330.— - 6,000.— n n - 5,008.61» - 2,989.48 81,015.80» 1362. 1863.. ƒ109,373.56 - 8,369.32 - 15,929.30' n n - 58,357.99' ƒ192,085.18 2,232.86 203.30 II - 84,000.— 86,441.16 43,922.79» 17,154.87» 50,000 2,901.305 3,538.60 ƒ117,513.57» ƒ113,089.90' - 8,390.40 - 16,085.47' - 63,994'.57» ƒ201,510.355 5,245.59 n tt - 71,000 76,245.59 60,764.79 - 17,444.77' - 14,000 n tt - 10,344.355 - 6,148.47' 1864. ƒ113,804.05 - 8,347.31 - 16,467.97 - 64,322!% ƒ202,942.29 25,000. 25,000.- 26,692.67 - 19,305.93 - 8,000.— tt n - 6,044.22 - 2,079.26 ƒ108,702.39» 62,122.08 1865. ƒ122.823.40 - 8,356.21 - 16,724.87» - 63.917U4' ƒ211,821.63 5,664.24 tt tt 560.— - 82,672.27» -180,009.— ƒ218,896.515 ƒ219,329.84 - 22,278.75 - 14,000 11 11 - 50,143.32' ƒ311,751.915 1866. 20,686.37 - 20,807.84 - 22,920.19 - 44,072.18' - 76,808.15 ƒ185,244.73' 12,000.— - 89,72 ƒ101,720.— 68,270.67 - 31,103 31 - 29,090.— - "9,834.'99» ƒ138,214.97» 1867. 20,897.30 - 34,108.66 - 66,270.38 - 93,734.79' ƒ215,011.13' 1 ft n 330.- tt tt - 91,380.- 92,210.— 69,706.93 - 32,221.045 - 16,000.— ƒ117,927.97' 1868. 1869. 21,007.20 - 23,829.98 - 66,820.34 - 95,663.31» ƒ207,820.83» 2,128.— tt tt - 1,002.— - 75,69L28 78,281.28 ƒ178,923.87 - 36,832.24 - 13,500.— - "1.528J2 ƒ230,784.33 20,885 96 - 17,627.385 - 67,238.065 - 96,855.51» ƒ202.101.925 46,428.09 - 63,063! 12» 99,491.21» 92,419.87' - 39,076.72 - 47,000.— 178,496 59' 1870. 21,201.12 17,603.28 - 68,723.095 - 99,576.985 ƒ207,104.43 254 52' tt tt 51,956.99 - 19,994"s7» 72,205.89 50,023.69 - 38,995.— - 12,500.— tt n - 34,808.08' ƒ136,331.77' Bijlagen tot het verslag der handelingen vau den gemeenteraad te Leeuwarden. 105 MEMORIE VAN BEANTWOORDING door bur gemeester en wethouders opgemaakt, naar aanleiding van het algemeen verslag der commissie van rapporteursbenoemd door de sectiën van den raad der gemeente Leeu warden bij het onderzoek van de ontworp- begrooting van de inkomsten en uitgaven dier gemeente voor het dienstjaar 1874. Ter beantwoording van de op- en aanmerkingenvermeld in bovengenoemd verslaghebben wij de eer het volgende ter ken nis van den raad te brengen. In de eerste plaats zij opgemerktdat wij met bevreemding hebben vernomen dat bij het onderzoek der concept-begrooting voor 1874 in de 2e en 3e sectie is te kennen gegeven dat de zeer belangrijke verhooging van het cijfer der gewone uitgaven in de laatste jaren ernstige bekommering wekt, vooral, omdat daartegenover geene evenredige toeneming van gewone inkom sten staaten dat die omstandigheid in verband met het afue men vp,n het bedrag der batige saldo's en het geweldig stijgen van het cijfer der gemeentelijke schuld zoo vele blijken van finantiëlen achteruitgang der gemeente zijn, zelfs in die mate, dat men het ergste zoude moeten vreezen. Ofschoon wij gaarne erkennen dat in de laatste jaren de ge wone uitgaven aanzienlijk zijn gestegen en de gewone inkomsten daarmede voor het dienstjaar 1874 geen gelijken tred zullen hou den en wij ook beamen dat de schuldenlast der gemeente aan merkelijk is verzwaardzoo meenen wij desniettemin als onze overtuiging te moeten uitspreken dat daaruit geen gegrond be wijs kan worden geput voor finantiëlen achteruitgang der gemeente. In het algemeen wijzen wij op het feit, dat de finantiën de zer gemeente, die in de laatste jaren, vooral sedert 1853 zoo vele belangrijke buitengewone werken heeft ten uitvoer gebragt en die nog zoo vele werken van publiek belang in uitvoering heeft, voor het tegenwoordige niet kunnen geacht worden in een' normalen toestand te verkeeren. Maar ook afgescheiden daarvan hebben verschillende omstam dighcden als natuurlijk gevolg van den actuelen maatschappe lijken toestand, medegebragt dat de gewone behoeften der ge meente, even als van private personen, belangrijk zijn toegenomen Vorhooging van traetementen van gemeente-ambtenaren hoo gere eischen van handelscheepvaartindustrie en niet het minst van 't onderwijs, de politie en hygiëne, dit alles heeft onte genzeggelijk een' belangrijken invloed uitgeoefend op de toename der gewone uitgaven van alle gemeenten en uit den aard der zaak ook van de gemeente Leeuwarden. Bovendien is het van algcmtene bekendheid dat de grondwet zoodanig die in 1848 is gewijzigd, een sterk ingrijpenden invloed op de finantiën der gemeenten heeft gehad. De kieswet, de'ge- meentewetde armenwetde wetten op het lager en middel baar onderwijs en zoovele anderen, als uitvloeisels van de grond wet zijn de natuurlijke oorzaken van het toenemen van de ge wone uitgaven terwijl de vroegere bronnen van de gewone in komsten door die nieuwe orde van zaken deels zijn verminderd, deels geheel vervallen. Al$ gevolg hiervan verminderden de inkomsten der gemeente o. a. tengevolge van de afschaffing van de belasting op voorwer pen van verbruik met een cijfer van H 120,000. Dit gemis kon slechts worden aangevuld op de wijze voorge schreven bij art. 240 der gemeentewet. Indien de in het verslag bedoelde inkomsten dus niet in de zelfde verhouding vau de gewone uitgaven toenemendan moet het gemeentebestuur zijn toevlugt nemen tot verhooging van de belastingenbij gemeld art. 240 der gemeentewet aangewezen. De opcenten op de grondbelasting voor de gebouwde en on gebouwde eigendommen zijn reeds tot liet getalbij art. 242 der gemeentewet bepaald, opgevoerd. De overige belastingen geven een min of meer vast cijfer, afhankelijk van den toenemenden bloei der gemeente. Bij stijging van de gewone uitgaven zal derhalve moeteu wor den overgegaan óf tot verhooging van de belasting die bij wijze van hoofdelijken omslag geheven wordtóf tot heffing van een hooger getal opcenten op de hoofdsom der personele belasting. Wat de verhooging van het getal opcenten op het personeel betreftverwijzen wij naar ons rapport van den 10 Augustus 1865 ter zake de regeling van liet belastingstelsel der gemeente, naar aanleiding van de wijziging der gemeentewet, wat aaDgaat de plaatselijke belastingen. Daarbij werd voorgesteld 80 opcen ten op liet personeel te heffen. Dat voorstel werd in de verga dering van den 7 November 1865 verworpen en besloten tot heffing van 60 opcenten. Den 11 November a. v. werd echter bij de behandeling van de begrooting voor 1866 besloten om 50 opcenten te heflenhetgeen tot 1 Mei 1868 heeft plaats gehad en toen is vervangen door eene heffing van 25 opcenten op het personeel. Dat dit besluit invloed zoude uitoefenen op het stijgen van de directe belasting bij wijze vau hoofdelijken omslag geheven werd toen reeds beaamd zooals kan blijken uit liet rapport van de commissie, aan wie bij raadsbesluit van den 22 Augustus 1867 werd opgedragen om na te gaan of de heffing van opcenten op de rijks personele belasting ten behoeve der gemeenteook wij ziging moest ondergaan. Op pag. 10 van dat rapport lezen wij immers //eenstemming z/zijn wij \an gevoelen, dat geene afschaffing of vermindering z/van dat gedeelte der gemeente-lasti n mogelijk is, zonder dat z/de hoofdelijke omslag met een equivalerend bedrag wordt ^er- „hoogd." Na deze algemeene beschouwingendie wij hebben vooropge steld om aan te toonendat de tegenwoordige finantiële toe stand der gemeente een natuurlijk gevolg is van de gemeente lijke huishouding, zoodanig die overeenkomstig de bestaande wettelijke bepalingen is ingerigt, wenschen wij verder op tc merkendat volgens onze meeningdie toestand in hoofdzaak iszooals die reeds voor jaren kon worden tegemoet gezien als een gevolg van de genomen raadsbesluiten. Een beknopt overzigt van den finantiëlen toestand dezer ge meente over de jaren 1856 tot en ifiet 1870 achten wij niet over bodigten einde daarover een juist oordeel te kunnen vellen. (Zie bijgevoegde tabel.) IllJVOEGSEL BEIIOQRENDE BIJ DE LEEUWARDER COURANT. 16

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1873 | | pagina 54